zondag 19 juli 2009

De Sibille van Cumae

"Nam Sibyllam quidem Cumis ego ipse
oculis meis vidi in ampulle pendere, et cum
illi pueri dicerent: Σίβυλλα τί θέλεις;
respondebat illa: άποθανεΐν θέλω."

(Petronius, Satyricon)

(Ik zag zelf, met mijn eigen ogen, de Sibille van Cumae in haar fles hangen; en toen de jongens haar vroegen: "Sibille, wat wil je?", antwoordde ze: "Ik wil sterven.")


Hangend in haar fles
wil de Sibylle
sterven.

Ze heeft het
aan de kinderen
gezegd.

Ik heb het zelf
gehoord.

De zandkorrels
wegen zwaar.

Vertrouw geen geschenken
van Apollo.

Verlang niet
naar een lang leven.

Het is toch maar
een last.

Je verschrompelt
en kan niet sterven.

woensdag 15 juli 2009

Notities van een gestrande tijdreiziger - De club - Weerlegging van Hawking


NOTITIES VAN EEN GESTRANDE TIJDREIZIGER

Voor alle duidelijkheid moet ik een aantal zaken op een rij zetten. Het gaat om bevestigingen van de theorie van Toman, de theorie van het eenheidsveld en meer bepaald de speciale vorm ervan, waarin gewezen wordt op onregelmatigheden in de natuurverschijnselen, waarbij het tijdruimtecontinuüm wordt doorbroken.

Alle gegevens bevestigen dat Toman gelijk had, maar aan wie moet ik het uitleggen? Niemand op aarde begrijpt me. Ik ben op duizenden lichtjaren van de basis gestrand en er is geen weg terug.
Ik ben gecrasht, zoals dit heet, gedoemd om de rest van mijn leven onder de aardbewoners te vertoeven. Mijn toestel was niet gemaakt om hier te landen. Ik mag van geluk spreken dat ik veilig door de dampkring ben geraakt, zonder op te branden.

De vragen die een mens, nu ja, zich stelt wanneer het reisdoel onbereikbaar ver is, in een ander universum, en de raketbrandstof op is, zijn heel praktische vragen, vragen met overlevingswaarde alsof een proces van natuurlijke selectie ervoor gezorgd heeft dat in cruciale situaties enkel de relevante vragen voor de geest komen, zodat het handelende lichaam niet gehinderd wordt door allerlei overbodige trivia, hoe wreed een analyse van de gevolgde logica achteraf ook mag blijken.
Maar dat zijn, inderdaad, bedenkingen achteraf.

Tijdens de crisissituatie mogen morele overwegingen geen rol spelen. Achteraf heeft het geen zin je af te vragen of die en die bemanningsleden niet hadden kunnen worden gered, indien…
Ja, indien wat? Achteraf is het gemakkelijk spreken. Het is zoals een schaakpartij. Niets is eenvoudiger dan een partij uit de krant na te spelen om vast te stellen waar en door wie er is geblunderd.
Ik geef het toe: blunders worden altijd begaan, anders zouden we machines zijn, en zelfs dan.

Langs de ene kant zijn de aardbewoners zeer lichtgelovig, wat hen heel ontvankelijk maakt voor suggesties, maar langs de andere kant zijn ze heel stug en weigeren ze ook maar iets te geloven dat de beperkte horizon van hun bevattingsvermogen te buiten gaat. Het komt er dus op aan die horizon te verruimen.
Hypnose levert al voortreffelijke resultaten op. Met hypnose en wat heropvoeding kan je de mensen alles doen geloven. Ze zijn bijzonder flexibel en kunnen zich aanpassen aan extreme situaties, binnen de grenzen van hun fysieke mogelijkheden natuurlijk. In onderaardse holen bevinden zich miljoenen mensen, die kunstmatig worden gevoed in virtuele omgevingen. Het is duidelijk dat er een probleem van overbevolking is. De aarde heeft een lange periode van chaos achter de rug en het ziet er naar uit dat de voorlopige oplossingen, die al heel lang van kracht zijn, een permanent karakter vertonen.

Mijn plan is tot nu toe voorbeeldig geslaagd. Ik heb me weten te vermommen en ben er in geslaagd om mijn landing voorgoed naar het rijk van de fantasie te verwijzen.
Al zeg ik het zelf: mijn plan was geniaal. Het heeft me dan ook de nodige moeite gekost. Ze hebben me zelfs opgesloten en ‘in observatie’ gehouden.
Uiteindelijk hebben ze me vrijgelaten, toen ze inzagen dat ik ongevaarlijk was voor hun samenleving. Maar dat is lang geleden. Ik was toen pas geland en wist nog niet hoe de aardbewoners dachten, ondanks de vele rapporten. Ik verwijt niemand iets. De rapporten waren accuraat, in zoverre rapporten accuraat kunnen zijn. De werkelijkheid ziet er toch altijd anders uit voor wie de zaken van nabij meemaakt…

(einde notities)


DE CLUB

“I think that at that time none of us quite believed in the Time Machine. The fact is, the Time Traveller was one of those men who are too clever to be believed: you never felt that you saw all around him; you always suspected some subtle reserve, some ingenuity in ambush, behind his lucid frankness.”
(H.G. Wells, The Time Machine)


Toeval of niet, maar de club bestond uit een SF-schrijver, een fysicus, een psychiater, een politieker, een jonge man en Fobia, wier aanwezigheid ervoor zorgde dat de club geen exclusieve mannenbedoening was. De leden van de club kwamen wekelijks bijeen om allerhande onderwerpen te bespreken die ze van wezenlijk belang achtten. Deze keer was het onderwerp van hun bijeenkomst, op verzoek van de SF-schrijver, tijdreizen, waarbij ze zich de vraag stelden of reizen door de tijd mogelijk was, al was het maar in theorie. Het was de SF-schrijver die als eerste het woord nam.

“Voor ons, schrijvers van fantastische verhalen, is het haast een evidentie om gebruik te maken van de meest gewaagde extrapolaties die de moderne wetenschappen ons te bieden hebben. Waar zouden we anders onze inspiratie halen? Dat we hierbij uiterst vindingrijk te werk moeten gaan om de contradicties te vermijden, die inherent lijken te zijn aan het reizen door de tijd, hoeft helemaal geen belemmering te zijn. Integendeel, ik beschouw het veeleer als een stimulans. Wat een uitdaging is het niet voor de verbeelding om het ongerijmde als plausibel voor te stellen, zodat de lezer wordt meegevoerd in het rijk van de literaire fantasie, waar alles mogelijk wordt?”
“Daar kan ik inkomen,” zei de psychiater, “al moet ik ervoor waarschuwen dat de meeste van mijn patiënten net hetzelfde doen. Begrijp me niet verkeerd, ik insinueer helemaal niets, maar het valt op hoe ze er telkens in slagen om hun absurditeiten een schijnbaar rationele en coherente grondslag te verschaffen. Ze zijn werkelijk heel inventief en soms denk ik dat er gerateerde kunstenaars tussen zitten, die mits een andere aanpak…”
“Dat is een gewaagde hypothese,” zei de politieker. “Als we zo redeneren, kunnen we straks nog concluderen dat de gevangenissen bevolkt zijn met gerateerde liefdadigheidswerkers. Enige nuance is toch geboden in deze zaak.”
“Maar dat bedoel ik precies,” zei de psychiater. “Het gaat om de nuances en aangezien deze vaak heel subtiel zijn, valt het niet altijd met zekerheid te zeggen of bepaalde patiënten aliënatieverschijnselen vertonen dan wel verkeerd begrepen genieën zijn.”
“Het feit dat ze patiënten van u zijn, zou toch al uitsluitsel moeten verschaffen.” zei de jonge man.
Fobia moest hierom lachen.
“De waarnemer beïnvloedt de waarneming,” zei de fysicus.
“Wat is dat mooi geformuleerd,” zei de schrijver, “maar ik vrees dat we aan het afdwalen zijn. Het is de bedoeling dat we het hebben over tijdreizen. Wanneer we SF-boeken lezen, wordt er door de tijd gereisd alsof het de normaalste zaak van de wereld betreft. Niemand stelt er zich vragen bij omdat waarschijnlijk niemand gelooft dat het ook echt kan zijn. Welnu, precies daar heb ik mijn bedenkingen bij. Volgens mij is het slechts een kwestie van tijd vooraleer de mens in staat zal zijn om door de tijd te reizen.”
“Maar als dat zo is, dan zouden er toch al reizigers uit de toekomst naar ons moeten zijn gekomen,” zei de jonge man, “en dan zouden we daar toch iets van gemerkt hebben. Dit bewijst toch dat het onmogelijk is.”
“Misschien zijn de reizigers uit de toekomst heel vindingrijk,” zei Fobia, “en laten ze geen sporen na.”
“Dat denk ik ook,” zei de psychiater, “zo heb ik ooit een cliënt gehad die beweerde afkomstig te zijn van een ander zonnestelsel.”
“Een ander zonnestelsel is nog geen andere tijd,” merkte de politieker op. “We moeten realistisch blijven.”
“Nee,” zei de psychiater, “maar deze cliënt van mij had wel de tijdcoördinaten gemanipuleerd, althans dat beweerde hij toch. Over de technische details van de zaak durf ik me niet uit te spreken, maar het viel me onmiddellijk op dat deze cliënt bijzonder scherp van geest was, en de metingen hebben dit trouwens bewezen. Hij had een IQ van 180, hetgeen bij mijn weten de hoogst gemeten waarde ooit moet zijn. Op al mijn vragen wist hij een antwoord te verzinnen.”
“Hoe is hij dan bij jou terecht gekomen?” vroeg de jonge man.
“Omdat hij van een andere planeet kwam.” antwoordde de psychiater.
“Is dit nu ook al een reden?” vroeg Fobia.
“Welke vragen?” wou de schrijver weten, wiens interesse was gewekt door het verhaal van deze patiënt.
“Ik vroeg hem onder andere hoe het kwam dat hij alleen op aarde verzeild was geraakt. Het is toch niet normaal dat iemand die van het ene zonnestelsel naar het andere reist dit helemaal alleen zou doen. Zo’n opdrachten gebeuren in teamverband. Wel, hij zei me dat zijn medepassagiers zich in gehiberneerde toestand in hun cabines bevonden en dat het niet de bedoeling was om op aarde te landen, dat er iets was misgegaan met de ruimtetijdcoördinaten, waardoor er geen tijd meer overbleef om zijn collega’s te ontdooien, zodat ze allemaal omkwamen bij de landing. Hij was de enige die zich heeft kunnen redden met een antizwaartekrachtparachute. Ik vroeg hem ook hoe de techniek was geëvolueerd op zijn thuisplaneet. Soms moet je meegaan in de gedachtegang van die verwarde geesten om hen niet een nog grotere shock te bezorgen. Dat deed ik dus, maar het vreemde was dat zijn antwoorden zodanig gedetailleerd waren, dat ik er zelf begon aan te twijfelen of dit alles nu verzonnen was. Hij vond de aardse technologie ongelooflijk primitief en zei dat onze wetenschappen nog maar pas aan het begin stonden van een potentiële ontwikkeling, iets wat hij een gevaarlijke fase vond, omdat de mens zelf zich nog op een te laag niveau bevond. De soort waar hij toe behoorde, beschikte over telepathische gaven.
“Maar dan moet hij in contact hebben gestaan met zijn soortgenoten!” riep de SF-schrijver uit.
“Alleen onder heel specifieke omstandigheden,” zei de psychiater. “Iets in onze atmosfeer verhinderde in het algemeen een goed contact, en dat stoorde hem.”
“Het enige waar buitenaardsen goed voor zijn,” zei de politieker, “is dat ze ons een alibi verschaffen om bepaalde coalities te vormen tegen vreemde indringers. Indien ze niet bestonden, zouden wij ze moeten uitvinden.”
“Je denkt toch niet dat we een kans maken wanneer ze echt zullen landen.” zei Fobia.
“Heel ons defensiesysteem zal verlamd zijn,” zei de jonge man, “we zullen machteloos staan tegenover de invasie.”
“Is dat niet allemaal wat voorbarig?” zei de fysicus. “Tot nu toe is er geen enkele reden om aan te nemen dat er plannen zouden bestaan voor zo’n invasie. Het enige tastbare waarover we beschikken, is een patiënt van onze vriend de psychiater, die beweert afkomstig te zijn van een andere planeet. We hebben geen enkel concreet bewijs.”
“Hij klonk anders redelijk overtuigend,” zei de psychiater.
“Kunnen ze door de tijd reizen op de planeet waar hij vandaan komt?” vroeg de SF-schrijver.
“Ik heb het hem gevraagd,” zei de psychiater. “Eerst deed hij er wat geheimzinnig rond, alsof het onaangename herinneringen bij hem wakker riep, maar toen ik aandrong, begon hij te praten.”
“Wat zei hij?” vroeg de jonge man.
“Ja! Wat zei hij? Zeg het ons!” – het was de stem van Fobia.
“Hij zei dat het gevaarlijk was.”
“Dat dacht ik al,” zei de politieker. “Beeld je eens in dat wij met onze kennis en onze wapens naar het oude Rome zouden kunnen gaan. We zouden heel het rijk zonder de minste weerstand kunnen inpalmen. Heel het verleden zou van ons zijn. Wat een macht! We zouden heel de geschiedenis kunnen wijzigen.”
“Zo is het,” zuchtte de psychiater. “Dat zei hij. De geschiedenis wordt veranderd. Elke ingreep in het verleden, hoe miniem ook, heeft immense repercussies op de toekomst.”
“Deze uitleg lijkt me aanvaardbaar,” zei de fysicus. “Het ruimtetijdcontinuüm wordt door een golffunctie beschreven. Een tijdreiziger zou deze golffunctie reduceren.”
“En wat zouden de gevolgen daarvan zijn?” vroeg de SF-schrijver.
“Niets spectaculairs,” zei de fysicus, “toch niet op het eerste zicht. Er zou zich gewoon een nieuwe, parallelle wereld vormen, waarin de tijdreiziger zijn invloed zou kunnen doen gelden. Voor de oude wereld zou het zijn alsof er niets is gebeurd. Die zou zich onmiddellijk afsplitsen van de wereld waarin de tijdreiziger is geland en zijn gewone golffunctie behouden.”
“Zie je,” zei Fobia, “we zouden het niet eens merken als er hier een tijdreiziger zou langskomen.”
“We zouden het merken en het niet merken,” zei de fysicus.
“Hoezo?” vroeg de jonge man. “Dat lijkt me onwaarschijnlijk.”
“Het is toch evident,” zei de politieker. “Het hangt er gewoon van af hoe je de zaak bekijkt.”
“Mij lijkt het een tamelijk schizoïde situatie,” zei de psychiater.
“Nu begrijp ik het ook niet meer,” zei Fobia.
“Kan je dat eens uitleggen?” vroeg de SF-schrijver. “Dat we het zouden merken en het niet merken?”
“Het is nochtans heel eenvoudig,” zei de fysicus. “De tijdreiziger komt uit de toekomst. Laat ons zeggen dat hij afkomstig is uit de tijdszone die duizend jaar van de onze verwijderd ligt, en dat hij tot nu toe de enige is die ooit door de tijd heeft gereisd.Vooraleer hij aan zijn reis begint, zijn er dus duizend jaar verlopen vanaf nu. De wereld is ondertussen enorm veranderd. De geschiedenis doet haar werk en de maatschappij ondergaat drastische wijzigingen, minstens even drastisch als wat zich tijdens de voorbije duizend jaar heeft afgespeeld. Voor de mensen van over duizend jaar zijn wij als middeleeuwers. Hun techniek is veel verder geëvolueerd dan de onze. Ze hebben de tijdsmachine uitgevonden. Hun wetenschappen zien er totaal anders uit dan de onze.”
“Dat zijn mijn buitenaardse cliënt ook,” zei de psychiater.
“We mogen aannemen dat het zo zou zijn,” zei de fysicus. “In duizend jaar kan er heel wat veranderen, maar zover zijn we nog niet. We zijn nog altijd hier en plots komt er iemand bij ons uit de verre toekomst, iemand die bijna duizend jaar later dan wij is geboren. Zodra die persoon landt bij ons, reduceert hij de golffunctie van onze wereld indien hij een bepaalde invloed, hoe minimaal ook, erop uitoefent – indien wij hem waarnemen bijvoorbeeld. Een nieuwe wereld ontdubbelt zich dan van onze wereld, een wereld waarin wij ons bewust zijn van het feit dat er bij ons een tijdreiziger op bezoek is. Terzelfder tijd blijft onze oude wereld bestaan, waarin we niets merken van een reiziger uit de toekomst. Er zijn vanaf dan twee werelden, een wereld waarin een tijdreiziger is geland en een wereld waarin geen tijdreiziger is geland. Voor het overige zijn deze twee werelden identiek.”
“We kunnen dan nooit weten of er een tijdreiziger is geland,” zei de jonge man.
“Ja en nee,” zei de fysicus. “In de nieuwe wereld, die is afgesplitst van de oude, weten we het. In de oude wereld, die dezelfde is gebleven, weten we het niet, want daar is geen tijdreiziger geland.”
“En wat is daar zo gevaarlijk aan?” vroeg Fobia.
“Reizen door de tijd impliceert inderdaad zekere gevaren,” zei de fysicus. “Zodra de tijdreiziger zijn wereld verlaat, die eigenlijk een toekomstversie is van de onze, en aanbelandt in onze wereld, ondergaat hij, en ook zijn wereld, de invloed van die wijzigingen wanneer hij teruggaat naar zijn eigen tijd. Het enige wat hij kan doen, is opnieuw terugkeren in de tijd, opnieuw naar ons komen en trachten de wijzigingen die hij heeft veroorzaakt ongedaan te maken, te voorkomen met andere woorden.”
“Hemel, nu wordt het pas echt ingewikkeld,” zei de SF-schrijver. “Wat levert dat op voor de paradox van de man die in de tijd terugreist om zijn grootmoeder te vermoorden?” vroeg hij.
“Zo iemand verdwijnt,” zei de fysicus. “Hij lost op in het niets, in zijn tijdslijn wel te verstaan. Je mag niet vergeten dat er altijd een wereld is die zich afsplitst en waarin alles bij het oude blijft. In die wereld is de tijdreiziger niet geland en wordt zijn grootmoeder niet vermoord. De tijd loopt verder tot aan het ogenblik waarop de man beslist om door de tijd te reizen om zijn grootmoeder te gaan vermoorden. Hier opnieuw splitst de wereld zich in twee. In de ene wereld verdwijnt de tijdreiziger om nooit meer terug te keren indien hij zijn grootmoeder vermoordt. Het is alsof hij nooit heeft bestaan. In de andere wereld bedenkt hij zich en beslist om zijn grootmoeder toch niet te gaan vermoorden – om wat voor reden ook – en blijft hij bestaan. Er is dan niets gebeurd.”
“Excuseer me,” zei de politieker, “maar de maatschappelijke implicaties van dit alles zijn niet meer te overzien. We zouden op zijn minst het standpunt van een socioloog, een geneticus, een demograaf en een jurist bij deze kwestie moeten betrekken.”
“En een detective,” zei Fobia.
“Het is toch enorm wat voor mogelijkheden dit alles biedt,” zei de SF-schrijver.
“Wat ik niet begrijp,” zei de jonge man, “is dat de tijdreiziger zomaar verdwijnt, wanneer hij zijn grootmoeder vermoordt. Deze man bestaat, hij reist door de tijd, vermoordt zijn grootmoeder en dan is het plots alsof hij nooit heeft bestaan. Hoe valt dat te rijmen?”
“Het lijkt me inderdaad een contradictie,” zei de psychiater, “tenzij je zegt dat hij bestaat en nooit bestaan heeft, maar dat aanvaarden we niet. We gaan ervan uit dat hij bestaat, aangezien hij door de tijd kan reizen en zijn grootmoeder vermoordt.”
“Juist,” zei de schrijver, “daar moeten we van uitgaan. Wie door de tijd kan reizen, kan net zo goed zijn grootmoeder gaan vermoorden, of zijn moeder of zichzelf.”
“Wat al drie verschillende cases oplevert,” zei de psychiater, “waar telkens andere therapieën voor vereist zijn.”
“Het betreft hier telkens een speciaal geval,” zei de fysicus, “waarbij zich een derde wereld vormt. Deze wereld heeft een andere toekomst dan de twee overige. In de eerste wereld gebeurt er niets, zoals ik al zei. In de tweede en de derde wereld wordt de grootmoeder vermoord. Aangezien dit een duidelijke contradictie is, verdwijnt de man, en misschien wel heel die tweede wereld, op het ogenblik dat hij zijn grootmoeder vermoordt. In de derde wereld blijft hij bestaan, ook al heeft hij zijn grootmoeder vermoord. Wanneer hij zou teruggaan naar de toekomst, zou hij vaststellen dat de wereld grondig is gewijzigd. Hij zou vooreerst al geen ouders hebben.”
“We blijven toch met een behoorlijke contradictie zitten,” zei Fobia. “Hoe kan iemand nu geen ouders hebben?”
“Voor mij bewijst dit dat reizen door de tijd onmogelijk is,” zei de politieker. “Wat denk jij?” vroeg hij aan de SF-schrijver.
“Ik denk,” zei de SF-schrijver, “dat contradicties bij het reizen door de tijd moeilijk te omzeilen zijn en dat het best is deze zaken eerst grondig te bestuderen vooraleer er aan te beginnen, teneinde rampen te voorkomen.”
“Dat zei mijn cliënt ook,” zei de psychiater.
“Wat is er trouwens gebeurd met je cliënt?” vroeg de jonge man. “Is hij nog onder behandeling?”
“Gelukkig niet,” zei de psychiater, “hij zag in dat het hier op aarde beter was om zijn verhaal niet te blijven rondbazuinen. Ik heb hem gezegd dat hij er beter een boek kan over schrijven, dat de mensen meer geneigd zijn om naar fantasie te luisteren dan naar de waarheid. En daar is hij nu mee bezig.”
“Maar dan is hij een collega van mij,” zei de SF-schrijver. “Waarom breng je hem niet eens mee?”
“Dat zal ik zeker doen,” antwoordde de psychiater, “maar het kan nog een tijdje duren. Hij heeft me laten weten dat er wordt onderhandeld over de filmrechten op zijn boek, en hij heeft het erg druk momenteel.”
De fysicus was diep in gedachten verzonken. Uiteindelijk liet hij een gelaten zucht horen.
“Misschien had Einstein dan toch gelijk,” zei hij.
“Einstein?” vroeg Fobia.
“In de kwantumfysica zitten we met een gelijkaardige paradox wanneer we met verstrooiingsmatrices werken. In sommige gevallen kunnen we niet anders dan concluderen dat de tijd in een tegengestelde richting wordt doorlopen, wat in strijd is met de tweede wet van de thermodynamica. Volgens Jauch en Rohrlich echter hoeven…”

“Heren… en dame,” zei de SF-schrijver, “het is al laat geworden. Zouden we het hierbij niet laten en voorlopig aannemen dat we ons nog niet direct hoeven te verwachten aan een bezoek van reizigers uit de verre of nabije toekomst?”
“Liefst,” zei Fobia, “want ik krijg er kippenvel van.”
“Waar zullen we het de volgende keer over hebben?” vroeg de jonge man. “Heeft iemand een idee?”



WEERLEGGING VAN HAWKING

Het is een weinig steekhoudend argument om, zoals Stephen Hawking doet, te beweren dat men nooit vanuit de toekomst naar het verleden zal kunnen reizen omdat wij nog nooit dergelijke reizigers hebben waargenomen, en dit om tal van redenen.

De meest voor de hand liggende is dat wie over een, in onze ogen, zo ver gevorderde techniek beschikt om door de tijd te reizen er evengoed kan voor zorgen onwaarneembaar te blijven.
Het kan ook zijn dat wij het bezoek van dergelijke reizigers vergeten zijn, doordat ze ons van een soort Lethe water lieten drinken, dat op selectieve wijze ons geheugen wiste.
Het kan evengoed zijn dat deze indringers zich vermomd hebben toen ze ons bezochten, eventueel zelfs in de lichamen van vrienden of familieleden.
Een andere mogelijkheid is dat ze de tijd lieten stilstaan bij hun bezoek aan ons, waardoor we voor hen de aanblik van een museum boden (zoals ik eens in een film heb gezien).

Al deze mogelijkheden zijn al vanaf de prilste tijden veelvuldig onderzocht geworden in de literatuur en de mystieke godsdiensten, zij het dat de wetenschappen, in hun eenzijdige koppigheid, er blind voor blijven, al opent de kwantumfysica perspectieven in die richting.

Soms gebeurt het dat we ons op een plaats bevinden en met iets bezig zijn, terwijl we ons plots menen te realiseren al eens eerder op dezelfde plaats met precies hetzelfde bezig te zijn geweest, dus ook met ons dit af te vragen. Het lijkt dan of de werkelijkheid discontinu of onderbroken is geweest en we weten niet goed waar we zijn geweest, al hebben we de indruk van ver te komen.
We menen iets vergeten te zijn en we weten niet of we daar blij moeten om zijn of treurig.
We voelen ons dan proefkonijnen in een groot experiment waarvan de zin ons ontsnapt.


(30 mei 1986)

zaterdag 11 juli 2009

Moesasji sterft / Musashi dies



Moesasji overdenkt zijn leven en hij ligt weer halfdood
op het slagveld, omringd door duizenden lijken.
Zijn ziel vliegt als een gekwetste arend door de lucht,
weifelend waar ze heen moet, omhoog of omlaag.

Ik heb alles bereikt wat ik wou, denkt hij.
Sterven is heerlijk. Jammer dat het zo vlug voorbij is.

Moesasji vergist zich.
Er komt geen einde aan.




Musashi dies

Musashi thinks about his life and he lies again
half dead on the battle field, surrounded
by thousands of corpses.

His soul flies like a wounded eagle
through the air, wandering
where to go, up or down.

I have reached all I wanted, he thinks.
Dying is marvelous.
What a pity it goes so fast.

Musashi is wrong.
There comes no end to it.

vrijdag 3 juli 2009

John Donne. Heilige Sonnetten (Goddelijke Meditaties)/Holy sonnets/(Divine Meditations)



“But Donne would not have been Donne
had he met our expectations.”

(C.A. Partrides)


Inleiding

De gedichten van John Donne (1572-1631) zijn dramatische monologen die zich richten tot een luisteraar, veelal de geliefde. Zijn belangrijkste thema’s zijn dan ook de liefde en de dood, waar hij geobsedeerd over schrijft.
Daarnaast vormt het religieuze een belangrijk thema, zoals in de Holy Sonnets.
Deze sonnetten behoren tot een reeks van 38 (soms lange) gedichten die Donne de Divine Poëms heeft genoemd. De Holy Sonnets (of Divine Meditations), de reeks van 19 gedichten die ik heb vertaald, vormen een hoogtepunt in het oeuvre van John Donne.

Donne heeft hier gekozen voor de strakke vorm van het sonnet waarbij hij, naar Italiaans model, opteert voor een octaaf en een sextet, met telkens een verrassende wending bij de aanvang van het sextet. Slechts in het vijfde gedicht wordt hiervan afgeweken. Overigens is de nummering van de sonnetten tamelijk arbitrair. Zelf heb ik de volgorde overgenomen van The Complete English Poems of John Donne (Ed. by C.A. Partrides, Everyman’s Library, 1985, pp. 434-447).

In deze sonnetten merken we Donne’s obsessie voor de dood. Dit is bijvoorbeeld overduidelijk in wat misschien wel het beroemdste gedicht uit de cyclus is, ‘Death be not proud’ (X). De meeste van deze gedichten zijn trouwens geschreven alsof hun auteur niet lang meer te leven heeft en een soort eindbalans opmaakt. Alhoewel we weinig weten over hun ontstaansgeschiedenis, zijn er gissingen dat een aantal, misschien wel de meeste, van deze gedichten geschreven zijn voor 1615, dus voor Donne tot priester werd gewijd van St. Pauls Cathedral.

Frank Despriet



I

Jij hebt me gemaakt, en zal je werk vergaan?
Herstel me nu, want nu komt mijn eind in zicht,
Ik loop naar de dood, en de dood is op mij gericht,
En al mijn genoegens zijn voorgoed gedaan.
Ik durf mijn doffe ogen niet meer op te slaan,
Wanhoop langs achter, en de dood in mijn gezicht
Belagen me, mijn zwakke vlees is al gezwicht
Door zonde, zodat het naar de hel zal gaan.
Enkel jij bent boven, en als ik naar je kijk,
Met jouw vergunning, verhef ik me weer,
Maar onze oude sluwe vijand drukt me neer,
Zodat ik niet één uur ontsnap uit het slijk.
Je gratie zou me vleugels geven, zijn luister doven,
Zo jij als een magneet mijn ijzeren hart wou roven.


I

Thou hast made me, And shall thy worke decay?
Repaire me now, for now mine end doth haste,
I runne to death, and death meets me as fast,
And all my pleasures are like yesterday,
I dare not move my dimme eyes any way,
Despaire behind, and death before doth cast
Such terrour, and my feeble flesh doth waste
By sinne in it, which it t’wards hell doth weigh;
Onely thou art above, and when towards thee
By thy leave I can looke, I rise againe
But our old subtle foe so tempeth me,
That not one houre my selfe I can sustaine,
Thy Grace may wing me to prevent his art,
And thou like Adamant draw mine iron heart.


II

Door vele plichten gebonden neem ik afstand
Van het leven voor jou, O God, die me schiep.
Jij was het die me voortbracht uit het niet,
Je gaf me je bloed, je hart en je verstand.
Ik ben je zoon, gemaakt door je eigen hand,
Je schaap, je dienaar, die je nooit verried,
Of bijna nooit; het bezorgt me veel verdriet
Dat ik de weg verloor naar je goddelijke land.
Het is de duivel die me overweldigd heeft,
Die steelt en ontvoert wat van jou moest zijn,
Hij kwelt en foltert mij met helse pijn.
Toch beken ik dat ik enkel voor jou heb geleefd.
Ik weet het, jij houdt van mij. Bevrijd me dan.
En Satan haat me, maar heeft me in zijn ban.


II

As due by many titles I resigne
My selfe to thee, O God, first I was made
By thee, and for thee, and when I was decay’d
Thy blood bought that, the which before was thine,
I am thy sonne, made with thy selfe to shine,
Thy servant, whose paines thou hast still repaid,
Thy sheepe, thine Image, and till I betray’d
My selfe, a temple of thy Spirit divine;
Why doth the devil then usurpe on mee?
Why doth he steale nay ravish that’s thy right?
Except thou rise and for thine owne worke fight,
Oh I shall soone despaire, when I doe see
That thou lov’st mankind well, yet wilt’not chuse me,
And Satan hates mee, yet is loth to lose mee.


III

O konden die zuchten en tranen weer opdagen
In mijn borst en ogen, maar nu zijn ze verspild
En tevergeefs heb ik uit de dieptes gegild
Zonder dat ik wist of mijn treuren je zou behagen.
Nu heb ik niets meer, mij resten enkel vragen.
Hoe komt het dat die smart mijn hart verkilt
En dat mijn oude zondes niet zijn verstild
Zodat ik weer als vroeger de pijn moet dragen?
Terwijl de onverzadigbare dronkaard en de dief,
De vrouwengek en de snoever zich troosten met hun lot,
Vergeet ik alle voorbije vreugdes, elk genot
En troost is niet voor mij, ik (arme) voel slechts grief.
Al dit lijden heeft me niets bezorgd dan smart.
Dit was het gevolg en de oorzaak, dit brak mijn hart.


III

O might those sighes and teares returne againe
Into my breast and eyes, which I have spent,
That I might in this holy discontent
Mourne with some fruit, as I have mourn’d in vaine;
In mine Idolatry what showres of raine
Mine eyes did waste? what griefs my heart did rent?
That sufferance was my sinne I now repent,
‘Cause I did suffer I must suffer paine.
Th’hydroptique drunkard, and night-scouting thiefe,
The itchy Letcher, and selfe tickling proud
Have the remembrance of past joyes, for reliefe
Of comming ills. To (poore) me is allowed
No ease; for, long, yet vehement griefe hath beene
Th’effect and cause, the punishment and sinne.


IV

O mijn zwarte ziel! Nu word je belaagd
Door ziekte, bode van de dood, en overwinnaar.
Je bent als een pelgrim, op de vlucht voor gevaar
In een ver land en door iedereen opgejaagd,
Of als een dief die zijn vonnis beklaagt.
Hij schudt zijn hoofd en denkt: het is niet waar
En zit hij op de dodenkar dan trekt hij aan zijn haar,
Smekend, maar vergeefs, dat de uitspraak wordt verdaagd.
Nochtans, als je berouw toont, kan je nog op gratie hopen.
Niets is verloren, maar wie zal je die gratie geven?
Je treurt en geeft al niets meer om je leven.
Door zelfbeklag tracht je dit droeve lot te ontlopen.
Zelfs al ben je zondig, de macht van Christus is groot,
Zijn bloed kan je redden, ook al ben je dood.


IV

Oh my black Soule! now thou art summoned
By sicknesse, deaths herald, and champion;
Thou art like a pilgrim, which abroad hath done
Treason, and durst not turne to whence hee is fled,
Or like a thief, which till deaths doome be read,
Wisheth himselfe delivered from prison;
But damn’d and hal’d to execution,
Wisheth that still he might be imprisoned;
Yet grace, if thou repent, thou canst not lacke;
But who shall give thee that grace to beginne?
Oh make thy selfe with holy mourning blacke,
And red with blushing, as thou art with sinne;
Or wash thee in Christs blood, which hath this might
That being red, it dyes red soules to white.


V

Ik ben een kleine wereld die gemaakt is van materie
En vernuftig voorzien is van een engelachtige geest,
Maar door zonde zijn beide delen verraden geweest
Tot eindeloze nacht en mij rest niets dan miserie.
Jij die voorbij gindse hemel aan de verste periferie
Nieuwe sterren hebt geplaatst en nieuwe landen onbevreesd
Verkent, stort nieuwe zeeën in mijn ogen opdat ik verweesd
Mijn wereld mag verdrinken in een ultieme remedie,
Of hem wassen als hij niet meer moet verdrinken.
Maar oh hij moet worden verbrand; helaas hebben het vuur
Van lust en afgunst hem verbrand in een vroeger uur,
En hem smeriger gemaakt. Laat hun vlammen bezinken
En mij verbranden o Heer, met een vurige gloed
Van jou en je huis, tot rust van mijn gemoed.


V

I am a little world made cunningly
Of Elements, and an Angelike spright,
But black sinne hath betraid to endless night
My worlds both parts, and (oh) both parts must die.
You which beyond that heaven which was most high
Have found new sphears, and of new lands can write,
Powre new seas in mine eyes, that so I might
Drowne my world with my weeping earnestly,
Or wash it if it must be drown’d no more:
But oh it must be burnt; alas the fire
Of lust and envie have burnt it heretofore,
And made it fouler; Let their flames retire,
And burne me ô Lord, with a fiery zeale
Of thee and thy house, which doth in eating heale.


VI

Dit is de laatste scène van mijn stuk, hier bepalen de goden
De laatste mijl van mijn parcours, en mijn pelgrimstocht
Die ijdel, doch vlug gedaan is, neemt deze laatste bocht,
De laatste duim van mijn span, de laatste zoden,
En dadelijk zal ik wandelen tussen de vele doden,
Met mijn ontwrichte ziel, die aan de duivel is verkocht.
Maar in de slaap heeft mijn wakend deel naar u gezocht,
Hoewel dit hier ten strengste wordt verboden.
Dan, als mijn ziel ontredderd naar de hemel vliegen wil
En het aan de aarde gebonden lichaam in de aarde verblijft,
Zal zo elke zonde vallen, dat elk haar recht verkrijgt,
Naar waar ze is geteeld, en me mee zou sleuren, naar de hel.
Beschouw me rechtvaardig, zo gezuiverd van het voze,
Want zo verlaat ik de wereld, het vlees en de boze.


VI

This is my playes last scene, here heavens appoint
My pilgrimages last mile; and my race
Idly, yet quickly runne, hath this last pace,
My spans last inch, my minutes latest point,
And gluttonous death, will instantly unjoynt
My body, and soule, and I shall sleep a space,
But my’ever-waking part shall see that face,
Whose feare already shakes my every joynt:
Then, as my soule, to’heaven her first seate, takes flight,
And earth borne body, in the earth shall dwell,
So, fall my sinnes, that all may have their right,
To where they’are bred, and would presse me, to hell.
Impute me righteous, thus purg’d of evill,
For thus I leave the world, the flesh, the devill.


VII

Blaast jullie trompetten aan de verbeelde hoeken
Van de ronde aarde, engelen, en verrijst, verrijst
Opnieuw tot leven, gij, zonder tal of lange lijst
Van zielen, en gaat jullie verspreide lichamen zoeken,
Allen die bleven in de vloed, en zij die brandend vloeken,
Allen die oorlog, ontbering, ouderdom, plaag, despoot,
Wanhoop, wet, toeval, heeft geslacht, en gij die zonder dood
God zult zien, zoals geschreven staat in de boeken.
Maar laat hen slapen, Heer, laat mij nog wat alleen,
Want, indien boven al dezen mijn zonden steken,
Is het laat om tekens van je gratie af te smeken
Wanneer we ginder zijn; leer me hier tussen het gemeen
Hoe ik moet berouwen, want dat is even goed
Als had je mijn vergiffenis bezegeld met je bloed.


VII

At the round earths imagin’d corners, blow
Your trumpets, Angells, and arise, arise
From death, you numberlesse infinities
Of soules, and to your scattred bodies goe,
All whom the flood did, and fire shall o’erthrow,
All whom warre, dearth, age, agues, tyrannies,
Despaire, law, chance, hath slaine, and you whose eyes,
Shall behold God, and never tast deaths woe,
But let them sleepe, Lord, and mee mourne a space,
For, if above all these, my sinnes abound,
‘Tis late to aske abundance of thy grace,
When wee are there; here on this lowly ground,
Teach mee how to repent; for that’s as good
As if thou’hadst seal’d my pardon, with thy blood.


VIII

Indien trouwe zielen gelijk worden geprezen
Als engelen, dan is het zeker zichtbaar
Voor mijn vaders ziel, gezegend daar
In de hemel, dat ik de hel niet hoef te vrezen.
Maar indien onze geesten voor deze zielen zijn als wezen,
Ongekend, tenzij door omstandigheden en amper klaar
In hun tekens, ook al zijn ze zuiver en waar,
Hoe kunnen ze de gedachten van mijn geest ooit lezen?
Ze zien goddeloze minnaars huilen en klagen,
En lasterlijke samenzweerders roepen om Jezus,
Terwijl huichelaars als Judas met zijn kus
Devotie veinzen. Richt dan al je vragen
O zwaarmoedige ziel, tot God, hij kent de dorst
Van je hart, want hij plaatste het in mijn borst.


VIII

If faithfull soules be alike glorifi’d
As Angels, then my fathers soul doth see,
And adds this even to full felicitie,
That valiantly I hels wide mouth o’rstride:
But if our mindes to these soules he descry’d
By circumstances, and by signes that be
Apparent in us not immediately,
How shall my mindes white truth by them be try’d?
They see idolatrous lovers weepe and mourne,
And vile blasphemous Conjurers to call
On Jesus name, and Pharisaicall
Dissemblers feigne devotion. Then turne
O pensive soule, to God, for he knowes best
Thy griefe, for he put it into my breast.


IX

Indien giftige mineralen, en ook die boom
Waarvan de vrucht ons, onsterfelijken, dood bracht,
Indien wellustige geiten en jaloerse slangendracht
Niet verdoemd worden, waarom is het leven dan geen droom,
Waarom bedrijven het voornemen of de rede zonder schroom
Zonden, die mij nog meer beroven van mijn kracht,
Terwijl genade eenvoudig is en eer verschaft
Aan God, waarom dreigt hij met zijn machtsvertoon?
Maar wie ben ik, dat ik eis dat je mij verhoort?
O God, oh! Maak van je kostbare bloed
En mijn tranen, een hemelse Lethevloed
Waarin je de zwarte herinnering aan mijn zonden versmoort.
Dat jij er weet van hebt, zien sommigen als een schuld,
Ik denk dat het genade is, indien jij vergeten zult.


IX

If poysonous mineralls, and if that tree,
Whose fruit threw death on else immortal us
If lecherous goats, if serpents envious
Cannot be damn’d; Alas; why should I bee
Why should intent or reason, borne in mee,
Make sinnes, else equall, in mee more heinous
And mercy being easie, and glorious
To God, in his sterne wrath, why threatens hee?
But who am I, that dare dispute with thee?
O God, Oh! of thine onely worthy blood,
And my teares, make a heavenly Lethean flood
And drowne in it my sinnes blacke memorie;
That thou remember them, some claime as debt,
I thinke it mercy, if thou wilt forget.


X

Dood wees niet trots, want alles is maar schijn,
Jouw macht en aanzien zijn slechts een valse naam,
Want zij, van wie je denkt dat ze zijn vergaan,
Sterven niet, arme dood, en ook mij doe je geen pijn.
Uit rust en slaap, die maar je beeltenissen zijn,
Stroomt veel genot, vandaar komt al je faam,
En het vlugst zijn onze beste mensen met je meegegaan:
Hun zielen bevrijd, rust hun gebeente in een schrijn.
Jij bent slaaf van lot en toeval, van koning en leenman,
En gif, oorlog, en ziekte zijn je goede maten,
Maar papaver, of betovering doet ons ook al slapen,
En beter dan je zeis. Welnu, wat poch je dan?
Aan het eind van een korte slaap ontwaken we in eeuwigheid,
En de dood zal niet meer zijn, dood, jij sterft in vergetelheid.


X

Death be not proud, though some have called thee
Mighty and dreadfull, for, thou are not soe,
For, those, whom thou think’st, thou dost overthrow,
Die not, poore death, nor yet canst thou kill mee;
From rest and sleepe, which but thy pictures bee,
Much pleasure, then from thee, much more must flow,
And soonest our best men with thee doe goe,
Rest of their bones, and soules deliverie.
Thou art slave to Fate, chance, kings, and desperate men,
And dost with poyson, warre, and sicknesse dwell,
And poppie, or charmes can make us sleepe as well,
And better then they stroake; why swell’st thou then?
One short sleepe past, wee wake eternally,
And death shall be no more, death, thou shalt die.


XI

Spuwt in mijn gezicht, gij joden, en doorboort mijn flank,
Slaat, en beschimpt, geselt, en kruisigt mij,
Want ik heb gezondigd, en gezondigd, en alleen is hij,
De rechtvaardige, gestorven als teken van ’s werelds dank.
Hij werd veroordeeld door een volkse rechtbank,
Verraden door zondaars niet goddelozer dan wij:
Ik kruisig hem dagelijks, onze vergevende koning, zij
Doodden eens een onbeduidend man, genageld aan een plank.
Oh laat me bewonderend naar zijn vreemde liefde kijken:
Hij leed voor ons en droeg gelaten onze straf,
Als beloning legden we hem levenloos in het graf.
Jakob ging gekleed in lompen om zichzelf te verrijken,
God ging gekleed in het arme vlees van een mens,
Die stierf voor ons ter vervulling van zijn wens.


XI

Spit in my face you Jewes, and pierce my side,
Buffet, and scoffe, scourge, and crucifie mee,
For I have sinn’d, and sinn’d, and onely hee,
Who could do no iniquitie, hath dyed:
But by my death can not be satisfied
My sinnes, which passé the Jewes impiety:
They kill’d once an inglorious man, but I
Crucifie him daily, being now glorified;
Oh let mee then, his strange love still admire:
Kings pardon, but he bore our punishment.
And Jacob came cloth’d in vile harsh attire
But to supplant, and with gainfull intent:
God cloth’d himselfe in vile mans flesh, that so
Hee might be weake enough to suffer woe.


XII

Waarom zijn wij van alle schepselen het meeste waard?
Waarom word ik door de kwistige natuur gevoed
En laat ze mij het leven, hoewel ik haar niet vergoed,
Terwijl ze zoveel zuiverder is dan ik, en niet ontaard?
Waarom verdraag je onderwerping, onwetend paard?
Jij stier en beer, waarom ben je veel te goed,
Veins je zwakte, en geef je aan de mens je bloed,
Zodat enkel hij die je doodt er wel bij vaart?
Zwakker ben ik, door schuld beladen, en leed mijn deel.
Jij hoeft niet bang te zijn, je kent geen zonden,
Maar toch, en verwonder je over dit groter wonder,
Onderwerpen deze dieren zich aan ons geheel,
Terwijl hun Schepper, niet gebonden door zonde of gemis,
Voor ons, zijn schepsels, en zijn vijanden, gestorven is.


XII

Why are wee by all creatures waited on?
Why doe the prodigall elements supply
Life and food to mee, being more pure then I,
Simple, and further from corruption?
Why brook’st thou, ignorant horse, subjection?
Why dost thou bull, and bore so seelily
Dissemble weaknesse, and by’one mans stroke die,
Whose whole kinde, you might swallow and feed upon?
Weaker I am, woe is mee, and worse than you,
You have not sinn’d nor need be timorous,
But wonder at a greater wonder, for to us
Created nature doth these things subdue,
But their Creator, whom sin, nor nature tyed,
For us, his Creatures, and his foes, hath dyed.


XIII

Wat indien vannacht de wereld zou vergaan?
Toon in mijn hart, waar jij vertoeft, o ziel,
Het beeld van de gekruisigde Christus, en kniel
Zo je hem in de hemel naast God ziet staan.
Tranen in zijn ogen doen het licht uitgaan,
Bloed vult zijn fronsen, dat van zijn voorhoofd viel
En de doornen kroon ligt nu stil aan zijn hiel.
Denk je dat zijn tong je zal treffen met blaam?
Nee, nee; maar zoals ik in mijn verderf
Aan al mijn goddeloze minnaressen zei
Dat schoonheid wijst op medelijden, gevlei
Dat ik niet meende; zo zeg ik je voor ik sterf:
Boze geesten kregen afschuwelijke vormen toegewezen,
Van deze mooie vorm hoef jij zeker niets te vrezen.


XIII

What if this present were the worlds last night?
Marke in my heart, O Soule, where thou dost dwell,
The picture of Christ crucified, and tell
Whether his countenance can thee affright,
Teares in his eyes quench the amasing light,
Blood fills his frownes, which from his pierc’d head fell
And can that tongue adjudge thee unto hell,
Which pray’d forgivenesse for his foes fierce spight?
No, no; but as in my idolatrie
I said to all my profane mistresses,
Beauty, of pitty, foulnesse onely is
A signe of rigour: so I say to thee,
To wicked spirits are horrid shapes assign’d,
This beauteous forme assumes a pitious minde.


XIV

Bestorm mijn hart, drievuldige God, want alleen maar
Kloppen, ademen, schijnen, en verhelpen deed je tot nu toe.
Werp me omver opdat ik recht kan staan, en doe
Je best, om me te breken, blazen, branden, en maak me klaar.
Ik ben als een belegerde stad in de handen van een geweldenaar,
Worstel om je toe te laten, maar oh, ik word moe.
De rede, je onderkoning in mij, vlucht voor dit gedoe,
Blijkt zwak in plaats van mij te verdedigen, en onbetrouwbaar.
Toch bemin ik je zeer, en zou graag alles aan je geven,
Maar nu ben ik gebonden aan je vijand.
Scheid me, maak los, of verbreek die band,
Neem me mee, sluit me op, want ik zal in dit leven
Nooit vrij zijn, tenzij jij me tot slaaf maakt,
Of kuis en zedig, zolang jij me niet schaakt.


XIV

Batter my heart, three person’d God; for, you
As yet but knocke, breathe, shine, and seek to mend;
That I may rise, and stand, o’erthrow mee, ’and bend
Your force, to breake, blowe, burn and make me new.
I, like an usurpt towne, to’another due,
Labour to’admit you, but Oh, to no end,
Reason your viceroy in mee, mee should defend,
But is captiv’d, and proves weake or untrue,
Yet dearely’I love you, ’and would be lov’d faine,
But am betroth’d unto your enemie,
Divorce mee, ’untie, or breake that knot againe,
Take mee to you, imprison mee, for I
Except you’enthrall mee, never shall be free,
Nor ever chast, except you ravish mee.


XV

Wil je van God houden, zoals hij van jou! Overweeg
Dan, mijn Ziel, en denk er dus eens aan,
Hoe God de Geest, door engelen bijgestaan,
Zijn tempel maakt in je borst, anders leeg,
Terwijl de Vader, die een allerzaligste Zoon kreeg,
En nog altijd krijgt, (want zijn werk is nooit gedaan)
Zich verwaardigd heeft jou te kiezen als erfgenaam
Van zijn glorie, doch dit is iets waarover Satan zweeg.
En als een beroofde man die zijn bezit in duistere holen
Vindt, en het moet verliezen of opnieuw verwerven,
Kwam de Zoon van glorie neder, enkel om te sterven,
En ons te verlossen, omdat we door de duivel zijn gestolen.
Het was veel, dat de mens voorheen als God was gemaakt,
Maar nog veel meer, dat God een mens werd, en onvolmaakt.


XV

Wilt thou love God, as he thee! then digest,
My Soule, this wholsome meditation,
How God the Spirit, by Angels waited on
In heaven, doth make his Temple in thy Brest,
The Father having begot a Sonne most blest,
And still begetting, (for he ne’r begonne)
Hath deign’d to chuse thee by adoption,
Coheire to’his glory, ’and Sabbaths endless rest;
And as a robb’d man, which by search doth finde
His stolne stuffe sold, must lose or buy’it againe:
The Sonne of glory came downe, and was slaine,
Us whom he’had made, and Satan stolne, to unbinde.
‘Twas much, that man was made like God before,
But, that God should be made like man, much more.


XVI

Vader, vanaf heden ben ik een deelgenoot
Van je koninkrijk, dankzij je Zoons vrijgevigheid.
Zijn aandeel in de verwikkelde Drievuldigheid
Houdt hij, en geeft mij zijn overwinning op de dood.
Dit Lam, wiens lijden de wereld nieuw leven bood,
Werd geslacht van bij de aanvang van de tijd
En volgens de twee Testamenten is het een feit
Dat toen het recht bepaald is van je Zoon als vennoot.
Toch zijn deze wetten zo, dat de mensen discussiëren
Of die statuten van kracht zijn voor heel de natie.
Niemand doet het, maar je geest en helende gratie
Brengen opnieuw tot leven wat wet en woord onteren.
Je laatste gebod, en de betekenis van je naam,
Is niets dan liefde; oh laat die laatste wil bestaan!


XVI

Father, part of his double interest
Unto thy kingdome, the Sonne gives to mee,
His joynture in the knottie Trinitie,
Hee keepes, and gives to me his deaths conquest.
This Lambe, whose death, with life the world hath blest,
Was from the worlds beginning slaine, and he
Hath made two Wills, which with the Legacie
Of his and thy kingdome, doe thy Sonnes invest,
Yet such are these laws, that men argue yet
Whether a man those statutes can fulfill;
None doth, but thy all-healing grace and spirit
Revive again what law and letter kill.
Thy lawes abridgement, and thy last command
Is all but love; Oh let this last Will stand!


XVII

Sinds zij die ik beminde haar laatste schuld heeft betaald
Aan de natuur, en aan zichzelf, en mijn goed is gestorven,
En haar ziel vroeg naar de hemel heeft gezworven,
Wordt mijn geest volledig door hemelse dingen bepaald.
Hier werd mijn geest door haar te aanbidden overgehaald
Om jou te zoeken, God; zo tonen stromen hun bronnen.
Maar al heb ik je gevonden, en al is mijn dorst overwonnen,
Nog voel ik me onverzadigd, alsof geen zege werd behaald.
Maar waarom zou ik haar verloren liefde bezingen,
Wanneer jij mijn ziel beklaagt en mij al het jouwe biedt,
En niet enkel vreest voor toekomstig verdriet
Van heiligen of engelen, goddelijke dingen.
Maar toch ben je bang in je tedere ijver
Dat de wereld, het vlees, ja de duivel je verdrijven.


XVII

Since she whom I lov’d hath payd her last debt
To Nature, and to hers, and my good is dead,
And her Soule early into heaven ravished,
Wholly on heavenly things my mind is sett.
Here the admyring her my mind did whett
To seeke thee God; so streames do shew their head;
But thou I have found thee, and thou my thirst has fed,
A holy thirsty dropsy melts mee yett.
But why should I begg more Love, when as thou
Dost, wooe my soule for hers; offring all thine:
And dost not only feare least I allow
My Love to Saints and Angels things divine,
But in thy tender jealosy dost doubt
Least the World, Fleshe, yea Devill putt thee out.


XVIII

Toon me lieve Christus, je Bruid, zo schitterend en klaar.
Wat! Is zij het, die daar aan de overkant
Rijk geschilderd gaat? Of die hier en in Duitsland
Verscheurd werd door klagend doodsgevaar?
Slaapt ze er duizend om op te duiken voor één jaar?
Is ze waarheid zelf en leugens? Nu nieuw, nu verpand?
Is het zo, en was het zo, en zal ze naderhand
Verschijnen op geen, op zeven, of op gindse heuvel daar?
Vertoeft ze bij ons, of moeten we eerst als een dief
Op strooptocht gaan of ’s nachts de kust verkennen?
Laat ons, liefhebbende echtgenoot, je bruid verwennen,
En laat mijn verliefde ziel flirten met je zachte lief,
Die altijd trouw is en je nooit of nimmer verlaat,
Terwijl ze toch bemint en voor allen openstaat.


XVIII

Show me deare Christ, thy Spouse, so bright and clear.
What! is it she, which on the other shore
Goes richly painted? or which rob’d and tore
Laments and mournes in Germany and here?
Sleepes she a thousand, then peepes up one yeare?
Is she selfe truth and errs? now new, now outwore?
Doth she, and did she, and shall she evermore
On one, on seaven, or on no hill appeare?
Dwells she with us, or like adventuring knights
First travaile we to seeke and then make Love?
Betray kind husband thy spouse to our sights,
And let myne amorous soule court thy mild Dove,
Who is most trew, and pleasing to thee, then
When she’is embrac’d and open to most men.


XIX

Oh, om mij te kwellen, komen tegenstellingen samen:
Wispelturigheid kwam uiteindelijk neer
Op een blijvende gewoonte; ik zweer
Als het niet past, en roep heilige namen.
Net als verklikkers die plannen beramen
Is mijn berouw oprecht, mijn liefde en mijn eer
Zijn even onvoorspelbaar als het wisselende weer,
Ik heb een warrige geest, nu vloek ik, dan zeg ik amen.
Ik durfde gisteren niet naar de hemel zien, en vandaag
Flirt ik met God in vleiende praatjes en gebed,
Morgen beef ik met ware vrees voor zijn wet.
Zo komt en gaat constant mijn vrome vlaag
Als een fantastische koorts, behalve dat dit
Mijn beste dagen zijn, wanneer ik angstig bid.


XIX

Oh, to vex me, contraryes meet in one:
Inconstancy unnaturally hath begott
A constant habit; that when I would not
I change in vowes, and in devotione.
As humorous is my contritione
As my prophane Love, and as soone forgott:
As ridlingly distempered, cold and hott,
As praying, as mute; as infinite, as none.
I durst not view heaven yesterday; and to day
In prayers, and flattering speaches I court God:
To morrow I quake with true feare of his rod.
So my devout fitts come and go away
Like a fantastique Ague: save that here
Those are my best dayes, when I shake with feare.



PS: Wie meer gedichten van John Donne (in het origineel of in vertaling) wil lezen, kan terecht op de goed gedocumenteerde site van dichter-schrijver Jules Grandgagnage: https://sites.google.com/site/johndonnelevenenwerk/home

donderdag 2 juli 2009

Willliam Blake. Het Huwelijk van Hemel en Hel / The Marriage of Heaven and Hell


Inleiding

Het Huwelijk van Hemel en Hel (geschreven rond 1790) behoort tot een serie boeken die William Blake (1757-1827) met eigenhandig gekleurde etsen op koperen platen versierde. Hiermee zette hij zich bewust af tegen de massaproductie van de drukpers. Het boek bestaat voornamelijk uit proza en bevat een duidelijke filosofische boodschap: de verbeelding staat boven de rede. Met deze boodschap bevindt Blake zich diagonaal tegenover filosofen en wetenschapsmensen als Bacon, Newton of Locke.
Omwille van zijn extreme ideeën werd Blake door zijn tijdgenoten niet ernstig genomen. Men hield hem zelfs voor krankzinnig. Dit gaf hem meteen de vrijheid om ongehinderd zijn bizarre gedachtengoed te verwoorden.
Er zijn slechts negen exemplaren bekend van Het Huwelijk van Hemel en Hel en elk ervan vertoont een brede variatie aan kleur en detail. Tussen de lijnen tekst staan versieringen getekend die nauw aansluiten bij de tekst. De oorspronkelijke tekst werd geëtst in koperen platen die achteraf werden bijgekleurd en van illustraties voorzien.

Alhoewel Het Huwelijk van Hemel en Hel impliciete verwijzingen bevat naar de Franse Revolutie, is het een visionair gedicht dat niet gebonden is aan een bepaalde tijd of plaats. De toon van het gedicht is ironisch en de taal is symbolisch, vaak cryptisch, en vol beeldspraak. De belangrijkste tegenstelling is die tussen de Dichterlijke Geest (Energie of de god die leeft in iedereen) en de Rede (of de som van de vijf zintuigen). Het is de tegenstelling tussen profeet (of dichter) en priester, geloof en ongeloof, vrijheid en slavernij. Andere tegenstellingen die Blake in Het Huwelijk van Hemel en Hel tracht op te heffen, zijn die tussen goed en kwaad, waarheid en leugen, ziel en lichaam, hemel en hel, engel en duivel. Hij betracht met zijn extreme visioen een ‘Umwertung aller Werte’. Daardoor is dit het meest polemische werk van deze dichter.

Het belangrijkste onderwerp is het conflict. Zonder conflict kan er geen integratie mogelijk zijn op een hoger niveau. Zonder tegenstellingen als aantrekking en afstoting, rede en energie, liefde en haat, is er geen vooruitgang mogelijk. De engel wordt tot duivel bekeerd, waarna hij de bijbel leest “in zijn duivelse betekenis”. De profeet (en dus ook de dichter) is per definitie subversief (i.e. de heersende machten ondermijnend). Voor Blake bestaat het kwaad uit passieve aanvaarding en het goed uit actieve tegenstand. Zo zijn de rollen omgekeerd: wat wij goed noemen is kwaad, wat we hemel noemen is hel.

Frank d'Esprit



Het Onderwerp

Rintrah brult & laat zijn vuren dreunen in de beladen lucht;
Hongerige wolken slingeren over de diepte.

Ooit zachtmoedig, en op een gevaarlijk pad,
Hield de rechtvaardige mens zijn koers aan langs
Het dal van de dood.
Rozen zijn geplant waar doornen groeien,
En op de dorre heide
Zingen de honingbijen.

Toen werd het gevaarlijke pad aangelegd:
En een rivier en een bron
Op elke klif en op elk graf:
En aan de verbleekte beenderen
Ontsprong er rode klei.

Tot de schurk de paden van gemak verliet,
Om te wandelen op gevaarlijke paden, en de rechtvaardige mens
Naar dorre gewesten te drijven.

Nu wandelt de sluipende slang
In onschuldige deemoed,
En de rechtvaardige mens raast in de wildernis
Waar leeuwen zwerven.

Rintrah brult & laat zijn vuren dreunen in de beladen lucht;
Hongerige wolken slingeren over de diepte.


Omdat een nieuwe hemel is begonnen, en het is nu drieëndertig jaar sinds zijn komst: de Eeuwige Hel herleeft. En zie! Swedenborg is de Engel die bij het graf zit: zijn geschriften zijn de opgevouwen linnen kleren. Nu is het de heerschappij van Edom, & de terugkeer van Adam naar het Paradijs; zie Jesaja Hfst. xxxiv & xxxv.
Zonder tegenstellingen is er geen vooruitgang. Aantrekking en Afstoting, Rede en Energie, Liefde en Haat, zijn noodzakelijk voor het Menselijk bestaan.
Uit deze tegenstellingen ontstaan wat de religieuzen Goed & Kwaad noemen. Goed is het passieve dat aan de Rede gehoorzaamt. Kwaad is het actieve dat ontstaat uit Energie.
Goed is Hemel. Kwaad is Hel.


De Stem van de Duivel

Alle Bijbels of heilige codes zijn de oorzaken geweest van de volgende vergissingen:

Dat de Mens twee reële bestaande principes heeft, nl. een Lichaam & een Ziel.
Dat de Energie, Kwaad genoemd, enkel van het Lichaam is, & dat de Rede, Goed genoemd, enkel van de Ziel is.
Dat God de Mens in de Eeuwigheid zal folteren voor het volgen van zijn Energieën.

Maar de volgende Tegenstellingen hiervan zijn Waar:
De Mens heeft geen Lichaam dat verschilt van zijn Ziel; want wat Lichaam wordt genoemd is een deel van de Ziel dat wordt waargenomen door de vijf Zintuigen, de voornaamste toegangen van de Ziel in deze tijd.
De energie is het enige leven en is van het Lichaam en de Rede is de grens of uiterlijke omtrek van de Energie.
Energie is Eeuwig Genot.


Zij die het verlangen bedwingen, doen dit omdat het hunne zwak genoeg is om bedwongen te worden; en de bedwinger of de Rede matigt zich zijn plaats aan & heerst over de onwilligen.
En bedwongen, wordt het geleidelijk aan passief, tot het slechts de schaduw is van verlangen.
De geschiedenis hiervan wordt beschreven in Het Verloren Paradijs, & de Heerser of Rede wordt Messias genoemd.
En de oorspronkelijke aartsengel, of bezitter van de leiding over het hemelse leger, wordt de Duivel of Satan genoemd, en zijn kinderen worden Zonde & Dood genoemd.
Maar in het Boek van Job wordt de Messias van Milton Satan genoemd.
Want deze geschiedenis werd door beide partijen aangenomen.
Het leek inderdaad voor de Rede alsof het Verlangen was verdreven, maar de verklaring van de Duivel is, dat de Messias viel, & een hemel vormde met wat hij van de Afgrond stal.


Dit wordt getoond in het Evangelie, waar hij tot de Vader bidt om de trooster, of het Verlangen, te zenden, opdat de Rede Ideeën zou hebben om op te bouwen, aangezien de Jehova van de Bijbel niemand anders is dan hij die in vlammend vuur verblijft.
Weet dat hij Jehova werd na de geboorte van Christus.
Maar bij Milton is de Vader het Lot, de Zoon, een Verhouding van de vijf zintuigen, & de Heilige Geest, Vacuüm!
Merk op: De reden waarom Milton in kluisters schreef toen hij over Engelen & God schreef, en vrijuit over Duivels & Hel, is omdat hij een ware dichter was en aan de kant van de Duivel stond zonder het te weten.


Een Gedenkwaardige Fantasie

Toen ik tussen de vuren van de hel wandelde, verrukt over de genietingen van de Geest, die voor Engelen foltering en waanzin lijken, verzamelde ik een aantal van hun Spreekwoorden; aangezien de zegswijzen die gebruikt worden in een natie haar karakter bepalen, dacht ik dat de Spreekwoorden van de Hel beter de aard tonen van Duivelse wijsheid dan eender welke beschrijving van gebouwen of klederdracht.
Toen ik thuiskwam, zag ik aan de afgrond van de vijf zintuigen, waar een steilte met vlakke zijde over de huidige wereld fronst, een machtige Duivel in zwarte wolken gehuld, fladderen aan de zijdes van de rots. Met vretende vuren schreef hij de volgende zin, die nu wordt waargenomen door de geesten van mensen, & door hen wordt gelezen op aarde:

Hoe weet je of niet elke vogel die zijn weg snijdt door de lucht,
Een immense wereld is van genot, gesloten door vijf van je zintuigen?


Spreekwoorden van de Hel

Leer in de zaaitijd, onderwijs tijdens de oogst, geniet in de winter.
Drijf je kar en je ploeg over de beenderen van de doden.
De weg van overdaad leidt naar het paleis van wijsheid.
Voorzichtigheid is een lelijke oude maagd verlokt door Onbekwaamheid.
Hij die verlangt maar niet handelt, is pest aan het broeden.
De gesneden worm vergeeft de ploeg.
Dompel wie van water houdt in de rivier.
Een dwaas ziet niet dezelfde boom die een wijze man ziet.
Hij wiens gezicht geen licht geeft, zal nooit een ster worden.
De eeuwigheid is verliefd op de voortbrengselen van de tijd.
De nijvere bij heeft geen tijd voor verdriet.
De uren van dwaasheid worden gemeten door de klok; maar die van de wijsheid kan geen enkele klok meten.
Al het gezonde voedsel wordt gevangen zonder net of val.
Bepaal aantal, gewicht en maat in een jaar van schaarste.
Geen vogel vliegt te hoog, als hij met zijn eigen vleugels vliegt.
Een lijk wreekt geen letsels.
De meest verheven daad is een ander voor je plaatsen.
Als de dwaas zou volharden in zijn dwaasheid zou hij wijs worden.
Dwaasheid is de mantel van schurkerij.
Schaamte is de mantel van Trots.

Gevangenissen worden gebouwd met stenen van de Wet, bordelen met brokken Religie.
De trots van de pauw is de glorie van God.
De lust van de geit is de gave van God.
De wraak van de leeuw is de wijsheid van God.
De naaktheid van de vrouw is het werk van God.
Overdaad van verdriet lacht. Overdaad van vreugde weent.
Het gebrul van leeuwen, het gehuil van wolven, het geraas van de woeste zee, en het vernietigende zwaard, zijn delen van de eeuwigheid die te groot zijn voor het oog van de mens.
De vos vervloekt de val, niet zichzelf.
Genoegens bevruchten. Smarten baren.
Laat de man het vel van de leeuw dragen, de vrouw de vacht van het schaap.
De vogel een nest, de spin een web, de mens vriendschap.
De zelfzuchtige glimlachende dwaas, en de norse fronsende dwaas zullen beiden voor wijs worden gehouden, voor zover ze een gesel kunnen zijn.
Wat nu bewezen is, bestond ooit enkel in de verbeelding.
De rat, de muis, de vos, het konijn bekijken de wortels; de leeuw, de tijger, het paard, de olifant bekijken de vruchten.
De regenton bewaart; de fontein loopt over.
Eén gedachte vult onmetelijkheid.
Wees altijd klaar om te zeggen wat je denkt, en een valse mens zal je mijden.
Al wat kan worden geloofd is een beeld van waarheid.
De arend verloor nooit zoveel tijd, als toen hij besloot te leren van de kraai.

De vos zorgt voor zichzelf, maar God zorgt voor de leeuw.
Denk ’s morgens. Handel ’s middags. Eet ’s avonds. Slaap ’s nachts.
Hij die toegestaan heeft hem te bedriegen, kent je.
Zoals de ploeg woorden volgt, zo beloont God gebeden.
De tijgers van wraak zijn verstandiger dan de paarden van instructie.
Verwacht gif van stilstaand water.
Je weet nooit wat genoeg is tenzij je weet wat meer dan genoeg is.
Luister naar het verwijt van de dwaas! Het is een koninklijke titel!
De ogen van vuur, de neusgaten van lucht, de mond van water, de baard van aarde.
De zwakke in moed is sterk in list.
De appelboom vraagt nooit aan de beuk hoe hij moet groeien; noch de leeuw aan het paard hoe hij zijn prooi moet pakken.
De dankbare ontvanger draagt een overvloedige oogst.
Als anderen niet dwaas waren geweest, zouden wij het moeten zijn.
De ziel van zoet genot kan nooit worden bevlekt.
Als je een Arend ziet, zie je een deel van de Geest; verhef je hoofd!
Zoals de rups de mooiste bladeren kiest om haar eieren op te leggen, zo legt de priester zijn vloek op de mooiste genoegens.
Een kleine bloem scheppen is het werk van eeuwen.
Vervloek banden: Zegen ontspanningen.
De beste wijn is de oudste, het beste water het nieuwste.
Gebeden ploegen niet! Loftuitingen oogsten niet!
Genoegens lachen niet! Smarten huilen niet!


Het hoofd Verheven, het hart Pathos, de geslachtsdelen Schoonheid, de handen & voeten Evenredigheid.
Zoals de lucht voor een vogel of de zee voor een vis, zo is verachting voor de verachtelijke.
De kraai wou dat alles zwart was, de uil dat alles wit was.
Overvloed is Schoonheid.
Indien de leeuw werd geadviseerd door de vos, zou hij listig zijn.
Verbetering maakt rechte wegen; maar de kronkelwegen zonder Verbetering zijn wegen van de Geest.
Vermoord liever een kind in zijn wieg dan niet uitgevoerde verlangens te koesteren.
Waar de mens niet is, is de natuur onvruchtbaar.
De waarheid kan nooit zo worden verteld dat ze begrepen wordt, en niet geloofd.

Genoeg! Of Te veel!


De oude dichters bezielden alle tastbare objecten met Goden of Geesten, terwijl ze hen noemden naar de namen en hen verfraaiden met de eigenschappen van wouden, rivieren, meren, steden, naties, en wat hun verruimde & talrijke zintuigen ook maar konden waarnemen.
En in het bijzonder bestudeerden ze de geest van elke stad & elk land, en plaatsten hem onder zijn mentale godheid;
Tot er een systeem werd gevormd, waar sommigen voordeel uit haalden, & het gewone volk tot slaaf maakten door te trachten de mentale godheden te realiseren of te abstraheren van hun objecten: zo begon het Priesterschap;
Ze kozen vormen van aanbidding uit dichterlijke verhalen.
En uiteindelijk verklaarden ze dat de Goden zo’n dingen hadden bevolen.
Zo vergaten de mensen dat Alle godheden in de menselijke borst zetelen.


Een Gedenkwaardige Fantasie

De Profeten Jesaja en Ezechiël dineerden met mij, en ik vroeg hen hoe ze zo ronduit durfden te beweren dat God met hen sprak; en of ze toen niet dachten dat ze verkeerd zouden worden begrepen, & zo de oorzaak zijn van bedrog.
Jesaja antwoordde: “Ik zag geen God, en hoorde er ook geen, in een eindige organische waarneming; maar mijn zintuigen ontdekten het oneindige in elk ding, en aangezien ik dan overtuigd was, & vastbesloten blijf, dat de stem van eerlijke verontwaardiging de stem van God is, bekommerde ik me niet om de gevolgen, maar schreef.”
Dan vroeg ik: “Zorgt een vaste overtuiging dat iets zo is, ervoor dat het zo is?”
Hij antwoordde: “Alle dichters geloven van wel, & in tijden van verbeelding bewoog deze vaste overtuiging bergen; maar velen zijn niet in staat om een vaste overtuiging te hebben van om het even wat.”
Dan zei Ezechiël: “De filosofie van het oosten leerde de eerste principes van de menselijke waarneming: sommige naties hielden een zeker principe voor de oorsprong, & sommige een ander: wij van Israël leerden dat de Dichterlijke Geest (zoals jij het nu noemt) het eerste principe was en al de andere louter afgeleiden, wat de reden was voor ons misprijzen van de Priesters & Filosofen van andere landen, en waarom we voorspelden dat van alle Goden uiteindelijk zou bewezen worden dat ze hun oorsprong vonden in de onze & schatplichtig waren aan de Dichterlijke Geest; het was dit wat onze grote Koning David zo hevig verlangde & zo pathetisch oproept, als hij zegt dat hij hierdoor vijanden overwint & koninkrijken bestuurt; en we hielden zo van onze God, dat we in zijn naam al de godheden van de omringende naties vervloekten, en beweerden dat ze in opstand waren gekomen; door deze opinies begon het gewone volk te denken dat alle naties uiteindelijk zouden worden onderworpen aan de joden.”
“Dit,” zei hij, “is, zoals alle vaste overtuigingen, wat er is gebeurd; want alle naties geloven het wetboek van de joden en aanbidden de god van de joden, en welke grotere onderwerping kan er zijn?”
Ik hoorde dit met enige verbazing, & moest mijn eigen schuldigverklaring bekennen. Na het eten vroeg ik Jesaja om de wereld een gunst te doen met zijn verloren werken; hij zei dat niets van gelijke waarde was verloren. Ezechiël zei hetzelfde van de zijne.
Ik vroeg ook aan Jesaja wat er hem drie jaar naakt en barrevoets deed gaan? Hij antwoordde: “Hetzelfde als onze vriend Diogenes, de Griek.”
Ik vroeg toen aan Ezechiël waarom hij drek at, & zo lang op zijn rechter- en linkerzijde lag? Hij antwoordde: “Het verlangen om andere mensen te verheffen tot een waarneming van het oneindige: dit beoefenen de Noordamerikaanse stammen, & is hij eerlijk die zijn geest of bewustzijn weerstaat, enkel omwille van tegenwoordig gemak of genot?”


De oude overlevering dat de wereld zal vergaan in vuur aan het einde van zesduizend jaar is waar, zoals ik heb gehoord van de Hel.
Want de cherub met zijn vlammend zwaard wordt hierbij bevolen om zijn wacht bij de boom van het leven te verlaten; en wanneer hij dat doet, zal de hele schepping worden verteerd en oneindig en heilig lijken, waar ze nu eindig & verdorven lijkt.
Dit zal gebeuren door een verbetering van de zinnelijke bevrediging.
Maar eerst moet de notie dat de mens een lichaam heeft dat verschilt van zijn ziel worden uitgewist; dit zal ik doen door te drukken volgens de duivelse methode, met bijtende middelen, die in de Hel heilzaam en geneeskrachtig zijn, terwijl ze schijnbare oppervlaktes wegsmelten, en het oneindige laten zien dat verborgen was.
Indien de deuren van de waarneming werden gereinigd, zou elk ding aan de mens verschijnen zoals het is, Oneindig.
Want de mens heeft zichzelf opgesloten, tot hij alle dingen ziet door nauwe spleten van zijn spelonk.


Een Gedenkwaardige Fantasie

Ik was in een Drukkerij in de Hel & zag de methode waarmee kennis wordt overgedragen van generatie op generatie.
In de eerste kamer was een Draak-Mens, die het afval opruimde aan de ingang van een grot; binnenin waren een aantal Draken de grot aan het uithollen.
In de tweede kamer was er een Adder die kronkelde rond de rots & de grot, en anderen die haar versierden met goud, zilver en edelstenen.
In de derde kamer was een Arend met vleugels en veren van lucht: hij zorgde ervoor dat het binnenste van de grot oneindig was; rondom waren tal van Arendachtige mensen, die paleizen bouwden in de immense kliffen.
In de vierde kamer waren Leeuwen van vlammend vuur, die rond raasden & de metalen smolten tot levende vloeistoffen.
In de vijfde kamer waren Onbenoemde vormen, die de metalen in het uitspansel gooiden.
Daar werden ze ontvangen door Mensen die de zesde kamer betrokken, en namen de vormen aan van boeken & werden gerangschikt in bibliotheken.


De Reuzen die deze wereld vormden in zijn zinnelijk bestaan en die er nu in kettingen lijken in te leven, zijn in waarheid de oorzaken van zijn leven & de bronnen van alle activiteit; maar de kettingen zijn de list van zwakke en tamme gemoederen die de macht hebben om energie te weerstaan, volgens het spreekwoord dat de zwakke in moed sterk is in list.
Aldus is één deel van het zijnde het Overvloedige, het andere het Verslindende: voor de wie verslindt lijkt het alsof de voortbrenger in zijn kettingen is; maar het is niet zo, hij vat enkel delen van het bestaan en verbeeldt zich dat dat het geheel is.
Maar de Overvloedige zou ophouden de Overvloedige te zijn indien Hij die verslindt, als een zee, niet de overdaad van zijn genoegens ontving.
Sommigen zullen zeggen: “Is niet enkel God de Overvloedige?” Ik antwoord: “God handelt & Is maar, in bestaande wezens of Mensen.”
Deze twee klassen van mensen zijn altijd op aarde, & ze zouden vijanden moeten zijn: wie ook tracht hen te verzoenen zoekt het bestaan te vernietigen.
Religie is een poging om de twee te verzoenen.
Let wel: Jezus Christus wenste hen niet te verenigen, maar hen te scheiden, zoals in de parabel van schapen en geiten! & hij zegt: “Ik kwam niet om Vrede te brengen, maar een Zwaard.”
Van de Messias of Satan of de Verzoeker werd vroeger gedacht dat hij een van de Antediluvialen was die onze Energieën zijn.


Een Gedenkwaardige Fantasie

Een Engel kwam naar me toe en zei: “O armzalige dwaze jongeman! O verschrikkelijk! O vreselijke toestand! Denk aan de hete brandende kerker die je voor jezelf aan het klaarmaken bent voor heel de eeuwigheid, waar je met zo’n vaart naartoe gaat.”
Ik zei: “Misschien zul je bereid zijn me mijn eeuwig lot te tonen & we zullen er samen over nadenken en zien of jouw lot of het mijne te verkiezen is.”
Dus nam hij me mee naar een stal & door een kerk & naar beneden in de crypte van de kerk, waar op het einde een molen was: door de molen gingen we, en kwamen bij een grot: de kronkelende spelonk omlaag zochten we tastend onze lastige weg, tot een ledige ruimte grenzeloos als een diepe hemel onder ons verscheen, & we hielden ons vast aan de wortels van de bomen en hingen over deze onmetelijkheid; maar ik zei: “Indien je wilt, zullen we ons overgeven aan deze ledige ruimte, en zien of de voorzienigheid hier ook is: als jij niet wilt, zal ik?” Maar hij antwoordde: “Waag het niet, O jongeman, maar aangezien we hier blijven, aanschouw je lot dat weldra zal verschijnen wanneer de duisternis wegtrekt.”
Dus bleef ik bij hem, terwijl ik in de gekromde wortel van een eik zat; hij had zich genesteld in een paddestoel, die met de kop omlaag in de diepte hing.
Geleidelijk aan bekeken we de oneindige Afgrond, vurig als de rook van een brandende stad; onder ons, op een geweldige afstand, was de zon, zwart maar schijnend; er rond waren vurige paden waarop kolossale spinnen tolden, sluipend achter hun prooi, die vloog, of eerder zwom, in de oneindige diepte, onder de meeste verschrikkelijke vormen van dieren ontsprongen aan verdorvenheid; & de lucht was vol van hen, & leek samengesteld uit hen: dit zijn Duivels, en ze worden Machten van de lucht genoemd. Ik vroeg mijn gezel nu wat mijn eeuwig lot was? Hij zei: “Tussen de zwarte en witte spinnen.”
Maar nu, van tussen de zwarte & witte spinnen, doemden een wolk en vuur op en ze rolden door de diepte, terwijl ze alles eronder zwart maakten, zodat de diepte beneden zwart werd als een zee, & rolde met een verschrikkelijk lawaai; onder ons was nu niets te zien tenzij een zwarte storm, tot we, toen we naar het oosten keken tussen de wolken & de golven, een waterval zagen van bloed vermengd met vuur, en op weinig steenworpen van ons vandaan verscheen en zonk opnieuw de geschubde kronkeling van een monsterlijk serpent; ten slotte, naar het oosten, op een afstand van zowat drie graden, verscheen een vurige kruin boven de golven; traag richtte ze zich op als een richel van gouden rotsen, tot we twee bollen van karmozijn vuur ontwaarden, waar de zee van weg vlood in wolken van rood; en nu zagen we dat het het hoofd was van Leviathan; zijn voorhoofd was verdeeld in strepen groen & paars als die op het voorhoofd van een tijger: spoedig zagen we zijn muil & rode kieuwen net boven het razende schuim hangen, de zwarte diepte kleurend met bloedstralen, ons naderend met de furie van een spiritueel bestaan.
Mijn vriend de Engel klom van zijn plaats omhoog naar de molen; ik bleef alleen achter; & toen was deze verschijning er niet meer, maar ik vond mezelf zitten bij een aangename oever naast een rivier in het maanlicht, terwijl ik iemand hoorde die op een harp speelde en erbij zong, & dit was zijn onderwerp: “De mens die nooit van gedachte verandert is als stilstaand water, & hij broedt reptielen van de geest.”
Maar ik stond op en zocht naar de molen, & daar vond ik mijn Engel, die me verrast vroeg hoe ik was ontsnapt?
Ik antwoordde: “Al wat we zagen was te wijten aan je begoochelingen; want toen je wegliep, vond ik mezelf bij een oever onder maanlicht en ik hoorde een harpspeler. Maar nu hebben we mijn eeuwig lot gezien, zal ik je het jouwe tonen?” Hij lachte om mijn voorstel; maar ik greep hem plots krachtig in mijn armen, & vloog westwaarts door de nacht, tot we verheven waren boven de schaduw van de aarde; dan gooide ik me met hem rechtstreeks in het lichaam van de zon; hier kleedde ik me in het wit, & nadat ik in mijn hand de volumes van Swedenborg had genomen, zonken we van de schitterende atmosfeer, en gingen langs al de planeten tot we bij Saturnus kwamen: hier stopte ik om te rusten, & sprong toen in de ledige ruimte tussen Saturnus & de vaste sterren.
“Hier,” zei ik, “is jouw lot, in deze ruimte, indien dit ruimte kan worden genoemd.” Spoedig zagen we de stal en de kerk, & ik nam hem naar het altaar en opende de Bijbel, en zie! Het was een diepe put, waarin ik afdaalde, de Engel voor me uit drijvend, spoedig zagen we zeven huizen van steen; een ervan gingen we binnen; erin was een aantal apen, bavianen, & allen van die soort, geketend aan het middel, grijnzend en naar elkaar grijpend, maar tegengehouden door de kortheid van hun kettingen: ik zag evenwel dat ze soms talrijk werden, en dan werden de zwakken gegrepen door de sterken, en met een grijnzend gezicht werd er eerst mee gepaard, & dan werden ze verslonden, door eerst één lid af te rukken en dan een ander, tot het lichaam overbleef als een hulpeloze romp; nadat ze gegrijnsd hadden & het met schijnbare tederheid hadden gekust, verslonden ze dit ook; en hier & daar zag ik er een die met smaak het vlees van zijn eigen staart oppeuzelde; omdat de stank ons alle twee verschrikkelijk hinderde, gingen we in de molen, & ik bracht in mijn hand het skelet van een lichaam, dat in de molen de Analyses van Aristoteles was.
Daarop zei de Engel: “Jouw verbeelding heeft me bedrogen, & je zou je moeten schamen.”
Ik antwoordde: “We bedriegen elkaar, & het is maar tijdverlies om met jou te spreken wiens werken enkel Analyses zijn.”


Tegenstand is ware Vriendschap

Ik heb altijd gevonden dat Engelen de ijdelheid hebben om over zichzelf te spreken als de enigen met verstand; dit doen ze met een zelfingenomen onbeschaamdheid die voortspruit uit systematisch redeneren.
Zo pocht Swedenborg dat wat hij schrijft nieuw is; alhoewel het enkel de Inhoud of Index is van reeds gepubliceerde boeken.
Een man droeg een aap mee voor een vertoning, & omdat hij een beetje verstandiger was dan de aap, werd hij ijdel, en beschouwde zichzelf als veel verstandiger dan zeven mensen. Zo is het met Swedenborg: hij toont de dwaasheid van kerken & ontmaskert hypocrieten, tot hij zich inbeeldt dat iedereen religieus is, & hijzelf de enige op aarde die ooit aan een valstrik ontsnapte.
Hoor nu een eenvoudig feit: Swedenborg heeft niet één nieuwe waarheid geschreven. Hoor er nu nog een: hij heeft al de oude leugens geschreven.
En hoor nu de reden. Hij sprak met Engelen die allemaal religieus zijn, & sprak niet met Duivels die allemaal religie haten, want hij was onbekwaam door zijn verwaande denkbeelden.
Aldus zijn de geschriften van Swedenborg een samenvatting van alle oppervlakkige meningen, en een analyse van de meer verhevene, maar niet meer.
En hier nog een eenvoudig feit. Om het even wie met middelmatig talent kan, vanuit de geschriften van Paracelsus of Jacob Behmen, tienduizend volumes produceren met gelijke waarde als die van Swedenborg, en vanuit die van Dante of Shakespeare een oneindig aantal.
Maar wanneer hij dit gedaan heeft, moet hij niet zeggen dat hij het beter weet dan zijn meester, want hij houdt enkel een kaars in zonlicht.


Een Gedenkwaardige Fantasie

Ooit zag ik een Duivel in een vlam van vuur, die voor een Engel verrees die op een wolk zat, en de Duivel sprak deze woorden:
“Het aanbidden van God is: het Vereren van zijn gaven in andere mensen, elk volgens zijn aanleg, en de grootste mensen meest beminnen: zij die grote mensen benijden of belasteren haten God; want er is geen andere God.”
Toen de Engel dit hoorde, werd hij bijna blauw, maar toen hij zijn zelfbeheersing terugvond, werd hij geel, & tenslotte wit, roze, & glimlachend, en toen antwoordde hij:
“Gij Afgodendienaar. Is God niet Eén? & is hij niet zichtbaar in Jezus Christus? En heeft Jezus Christus de wet der tien geboden niet bekrachtigd, en zijn niet alle andere mensen dwazen, zondaars, & nietsnutten?”
De Duivel antwoordde: “Stamp een dwaas in een mortier met tarwe, toch zal zijn dwaasheid niet uit hem geslagen zijn; als Jezus Christus de grootste mens is, moet je hem in de hoogste mate beminnen; hoor nu hoe hij de wet van de tien geboden heeft bekrachtigd: spotte hij niet met de sabbat, en zo met de God van de sabbat? Vermoordde hij niet wie vermoord werd omwille van hem? Wendde hij niet de wet af van de vrouw die op overspel werd betrapt? Stal hij niet het werk van anderen om hem te steunen? Gaf hij geen valse getuigenis toen hij verzuimde zich te verdedigen voor Pilatus? Was hij niet begerig toen hij voor zijn discipelen bad, en toen hij hen vroeg het stof van hun voeten af te schudden tegen hen die weigerden hen te logeren? Ik zeg je, geen deugd kan bestaan zonder deze tien geboden te breken. Jezus was een en al deugd, en handelde vanuit impulsen, niet vanuit regels.”
Toen hij zo gesproken had, aanschouwde ik de Engel, die zijn armen uitstrekte, terwijl hij de vlam van vuur omhelsde, & hij werd verteerd en verrees als Elia.
Merk op: Deze Engel, die nu een Duivel is geworden, is mijn bijzondere vriend; we lezen vaak samen de Bijbel in zijn duivelse of diabolische betekenis, die de wereld zal hebben als ze zich goed gedragen.
Ik heb ook De Bijbel van de Hel, die de wereld zal hebben of ze willen of niet.

Eén Wet voor de Leeuw & de Os is Verdrukking.


Een Lied van Vrijheid

De Eeuwig Vrouw kreunde! Het werd gehoord over heel de Aarde.
De kunst van Albion is ziek en stil; de Amerikaanse weides vallen flauw!
Schaduwen van Profetie sidderen voort langs de meren en rivieren en mompelen aan de overkant van de oceaan: Frankrijk, haal je kerker neer;
Gouden Spanje, breek de grenspalen van het oude Rome;
Gooi je sleutels, O Rome, in de diepte vallend, zelfs voor eeuwig vallend;
En huil.
In haar bevende handen nam ze de pasgeboren terreur, schreiend;
Op deze oneindige bergen van licht, nu buitengesloten door de atlantische zee, stond het pasgeboren vuur voor de sterrenkoning!
Gevlagd met grijs gekroonde sneeuw en donderende gezichten, wapperden de jaloerse vleugels over de diepte.
De hand met de speer brandde hoog, losgegespt was het schild; voort ging de hand van jaloezie te midden van het vlammend haar, en gooide het pasgeboren wonder door de sterrennacht.
Het vuur, het vuur valt!
Kijk omhoog! Kijk omhoog! O burger van Londen, verruim je blik: O jood, hou op met goud te tellen! Keer terug naar je olie en wijn. O Afrikaan! Zwarte Afrikaan! (ga, gevleugelde gedachte, verwijd zijn voorhoofd.)
De vurige leden, het vlammend haar, als de zinkende zon in de westelijke zee geschoten.
Ontwaakt uit zijn eeuwige slaap, vluchtte het eerbiedwaardige element brullend weg:
Neerwaarts stortte, tevergeefs met zijn vleugels slaand, de jaloerse koning; zijn vergrijsde raadsmannen, donderende krijgers, verrimpelde veteranen, tussen helmen, en schilden, en strijdwagens, paarden, olifanten: banieren, kastelen, katapulten, en rotsblokken,
vallend, neerstortend, verwoestend! Begraven in het puin, op Urthona’s holen;
De hele nacht, dan, met hun sombere vlammen vervaagd, doemt beneden het puin op rond de duistere Koning.
Met donder en vuur, terwijl hij zijn sterrenleger leidt door de barre wildernis, verkondigt hij zijn tien geboden en kijkt door zijn stralende oogleden over de diepte in donkere verslagenheid,
Waar de zoon van vuur in zijn oostelijke wolk, terwijl de ochtend haar gouden borst met veren tooit,
De wolken wegtrappend beschreven met vloeken, de stenen wet tot stof verbrijzelt, terwijl hij de eeuwige paarden bevrijdt van de holen van de nacht, en schreeuwt:

De heerschappij bestaat niet meer! En nu zullen de leeuw & de wolf ophouden.

Koor

Laat de Priesters van de Raaf der dageraad, niet langer in dodelijk zwart, met schorre noot de zonen van genot vervloeken. Noch zijn aangenomen broeders, die hij, de tiran, vrij noemt: de grens bepalen of het dak bouwen.
Noch die maagdelijkheid die wenst maar niet handelt bleke religieuze losbandigheid noemen!

Want elk ding dat leeft is Heilig.



Commentaar bij de tekst

De titel is een parodie op een werk van de Zweedse mysticus Emanuel Swedenborg, Heaven and Hell (1789). Alhoewel Blake door diens ideeën werd beïnvloed, verkoos hij hem tot het mikpunt van zijn satirische opmerkingen te maken. Swedenborgs opvatting dat de geestelijke wereld zich in een soort mechanisch evenwicht bevond, strookte niet met Blake’s ideaal van de creatieve energie als bron van verandering.
In 1766 had Kant al een boek over Swedenborg geschreven. In A History of Western Philosopyh (1946) schrijft Bertrand Russell er het volgende over: “Gedurende een tijd waarin hij zich meer dan voordien of daarna bekommerde om de argumenten van sceptici, schreef hij een eigenaardig werk met als titel Dromen van een Geestenziener, verklaard door Dromen van de Metafysici (1766). De ‘geestenziener’ is Swedenborg, wiens mystieke systeem aan de wereld was voorgesteld in een enorm werk waarvan vier exemplaren werden verkocht, drie aan onbekende kopers en één aan Kant.” (o.c., pp. 678-9)
Volgens Blavatsky (Isis ontsluierd, 1877, I, p. 306) was Swedenborg een aanhanger van de mystieke leerstellingen der Hermetische wijsgeren en was zijn leer die van Pythagoras en de kabbalisten. Ze wijst ook op invloeden van de Boeddhistische wijsgeren.


Het Onderwerp

Rintrah: is één van de weinige personificaties van abstracte ideeën die voorkomen in The Marriage of Heaven and Hell. Men kan Rintrah opvatten als ‘Wraak’ (of Blake zelf), terwijl de “hongerige wolken” de wolken van de revolutie zijn. In deze tekst, die eerder vrij vers dan proza is, wordt de val van de “rechtvaardige mens” beschreven. De oorspronkelijke bewoner van het Paradijs heeft “het gevaarlijke pad” van rechtschapenheid in deze wereld, “het dal van de dood”, moeten verlaten om te dolen in de wildernis van de willekeurige moraal, “waar de leeuwen zwerven”. Het is duidelijk dat er veranderingen op til zijn. De tijd is rijp voor revolutie.

drieëndertig jaar sinds zijn komst: verwijst naar het jaar 1757 waarin, volgens Swedenborg, het Nieuwe Jeruzalem (een soort geestelijke heilstaat) zou beginnen. Het is ook het geboortejaar van Blake zelf.

Edom = Esau, de zoon van Isaak en Rebekka, en de tweelingbroer van Jakob, aan wie hij zijn eerstgeboorterecht verkocht voor een homp brood en een bord linzensoep (zie: Genesis 25:19 e.v.). Edom is het prototype van de rechtvaardige mens.

de terugkeer van Adam naar het Paradijs: alhoewel geen enkele profetie melding maakt van een mogelijke terugkeer van Adam naar het Paradijs, was de idee ten tijde van Blake niet onbekend. Ze komt o.a. voor in Paradise Regained (1671), dat Milton schreef als een soort vervolg op Paradise Lost: “A fairer Paradise is founded now/For Adam and his chosen sons, whom thou,/A Saviour, art come down to reinstall” (Paradise Regained, Book IV, 613-5).

Jesaja Hfst. xxxiv & xxxv: Jesaja is de bekendste van de vier grote profeten. Het eerste boek der profeten is naar hem genoemd. Jesaja, 34 gaat over de verwoesting van Edom (het gebied tussen de Dode Zee en de Perzische Golf) en Jesaja, 35 over de verlossing uit de ballingschap.


De Stem van de Duivel

In Paradise Lost (1667) beschrijft John Milton (1608-1674) de val van Lucifer (Satan) en de verdrijving van Adam en Eva uit het Paradijs.

en zijn kinderen worden Zonde & Dood genoemd: wanneer Satan de hel verlaat om op zoek te gaan naar de nieuwe wereld die God voor de mensen heeft geschapen, moet hij langs de poort van de hel passeren. Deze poort wordt bewaakt door Zonde en Dood. Volgens het verhaal van Milton is de Zonde ontsprongen aan Satan en is de Dood de vrucht van Satan en de Zonde (zie: Paradise Lost, II, 648 e.v.).

Het Boek van Job: in dit Bijbelverhaal wordt beschreven hoe God op aansporing van de duivel Job beproeft.


Een Gedenkwaardige Fantasie

De voorlaatste zin (“How do you know but ev’ry Bird that cuts the airy way…”) is waarschijnlijk geïnspireerd op de volgende lijnen uit “The Dethe of Syr Charles Bawdin” van Thomas Chatterton (1752-1770), een Engelse dichter die nagemaakte middeleeuwse poëzie en proza schreef, en op 17-jarige leeftijd zelfmoord pleegde: “Howe dydd I knowe thatt ev’ry darte/That cutte the airie waie/Myght nott funde passage toe my harte,/And close myne eyes for aie?”


Spreekwoorden van de Hel

Deze satirische spreekwoorden zijn geïnspireerd op de aforismen van Johann Kaspar Lavater, een Zwitserse moralist en aanhanger van Swedenborg. In de Complete Writings van Blake is een deel van deze aforismen, met de begeleidende commentaar van Blake, opgenomen onder de titel “Annotations to Lavater’s Aphorisms on Man” (geschreven rond 1788).
In deze ‘spreekwoorden’ hebben de dieren antropomorfe trekken. Ze benadrukken de variëteit tussen de verschillende mensen, die als het ware in verschillende werelden leven, zodat één wet voor allen onderdrukking is. En net zoals de dieren menselijke trekken hebben, bezit – in de visie van Blake – de mens goddelijke trekken.


Een Gedenkwaardige Fantasie

De Profeten Jesaja en Ezechiël dineerden met mij: voor eigentijdse (en latere) critici was deze lijn een duidelijk bewijs dat Blake krankzinnig was.
Ezchiël is de profeet naar wie het vierde boek der profeten is genoemd.

Koning David: was rond 1000 voor Christus koning van Israël. Zijn leven wordt beschreven in de boeken van Samuël. Hij was de vader van Salomo.

Diogenes, de Griek: de beruchte filosoof en cynicus, die leefde ten tijde van Alexander de Grote.

Indien de deuren van de waarneming werden gereinigd… : is de beroemdste zin uit The Marriage of Heaven and Hell. Aldous Huxley baseerde er de titel van zijn gekende Doors of Perception (1954) op.
En The Doors (Amerikaanse rockgroep uit de jaren ’60 met de mythische zanger Jim Morrison) ontleenden er hun naam aan.


Een Gedenkwaardige Fantasie

De zes kamers of grotten in de “Drukkerij in de Hel” symboliseren de gevangen mens, beperkt door zijn zintuigen.
De Draak-Mens van de eerste kamer is een symbool van zinnelijk genot die de afval van de conventionele wetgeving wegveegt en zo de mens in staat stelt om zijn verbeeldingskracht te ontwikkelen.
De Adder, of de Rede, van de tweede kamer zorgt voor uitbreiding van de kennis. De gouden en zilveren versieringen zorgen voor een verbetering van de geestelijke waarneming.
Dank zij deze verbetering kan de Arend (of de Geest) van de derde kamer paleizen bouwen voor de creatieve vermogens van de mens.
In de vierde en vijfde kamers wordt het proces van het boekdrukken (smelten en gieten van metaal) beschreven.
Ten slotte belanden al deze boeken in bibliotheken.

De Reuzen die deze wereld vormden: symboliseren de vijf zintuigen van de mens.

de Parabel van schapen en geiten: kan verwijzen naar 2 Samuël 12, 1-4.

Ik kwam niet om vrede te brengen, maar een Zwaard. : “Denkt niet dat ik vrede ben komen brengen op aarde; Ik ben geen vrede komen brengen maar het zwaard. Tweedracht ben ik komen brengen tussen een man en zijn vader, tussen dochter en moeder, schoondochter en schoonmoeder; en iemands huisgenoten zullen zijn vijanden zijn.” (Matteüs 10, 34-36).

een van de Antediluvianen: “In die dagen – en ook nog daarna – leefden er reuzen op de aarde, doordat de zonen van God gemeenschap hadden gehad met de dochters van de mensen die hun zonen hadden gebaard. Zij waren de befaamde geweldenaars van de oude tijd.” (Genesis 6, 4)


Een Gedenkwaardige Fantasie

Dit is de langste van de ‘Gedenkwaardige Fantasieën’ en ook de meest absurde. Hierna volgt de commentaar van Sir Geoffrey Keynes bij de geïllustreerde uitgaven van de Oxford University Press (1975), vanaf het ogenblik dat Blake en de engel aan hun tocht beginnen, om te zien wiens lot het meest wenselijk is:
“De stadia van hun afdaling en de voorwerpen die ze zien behoeven wat uitleg voor een juiste waardering van de satire. De stal herbergt de tamme ‘paarden van instructie’; de kerk is het huis van orthodoxe religie, dat leidt naar een gewelf, het graf van dode passies; de molen is het verblijf van steriel materialistisch redeneren waar de Engel woont; de grot is de woonst van ‘de gevangen mens’, een figuur die ons al bekend is. De verkenners bereiken dan de Afgrond, een Swedenborgse conceptie van Hemel en Hel, waarin elk conventioneel individu zijn voorbestemde plaats heeft. Blake hangt over de leegte, ondersteund door de wortels van bomen, wat betekent het principe van vegetatief of materieel bestaan, en gaat zitten in ‘de gekromde wortels van een eik’ – de heilige boom van de Druïden en daarom het embleem van oude dwaling (Blake was daar onder valse voorwendsels). De Engel hangt aan een omgekeerde paddestoel die een of ander blind dogma voorstelt, wat hem voldoening verschaft.
Samen hangen ze over de Afgrond en kijken wat er gebeurt in het vreemde licht van een zon, die ‘zwart maar schijnend’ is, wat, volgens Damon een bol is die de hitte van Wraak uitstraalt, maar niets van het licht van Waarheid. Hier worden de geesten van Blake en zijn gelijken gefolterd door monsterlijke vormen van zwarte en witte (of, goede en kwade) spinnen, of Machten van de lucht, die voor hun zielen strijden en herinneren aan wat we zien op oude afbeeldingen van het Laatste Oordeel. De Engel zegt aan Blake dat zijn plaats tussen de zwarte en witte spinnen is, de plaats van de grootste kwelling. Ze zien nu iets naderen uit het Oosten, het rijk van de emoties in Blake’s verdelingen van het kompas, en ook de streek waar Christus geboren en gestorven is. Het is het hoofd van de grote Leviathan, een symbool dat waarschijnlijk is afgeleid van de Leviathan van Thomas Hobbes. Voor Blake is het monster de Slang van Materialisme zoals die werd voorgesteld door Hobbes in zijn beschrijving van de Staat, of het Gemenebest, geregeerd door een gekroonde koning en de macht van georganiseerde religie. Van deze Leviathan, die zich voortbeweegt door de Zee van Tijd en Ruimte, wordt gezegd dat ‘zijn voorhoofd was verdeeld in strepen groen & paars als die op het voorhoofd van een tijger’, wat overeenstemt met de kleuring die we zien op sommige illustraties van ‘The Tyger’ in het latere boek, Songs of Experience.
De Engel is zo verschrikt door wat hij ziet dat hij terugklimt naar zijn molen, waarna Blake alleen komt te zitten bij een aangename oever, terwijl hij voldaan luistert naar een harpspeler die zingt over de mens die nooit van gedachte verandert en zo reptielen van de geest broedt. Deze hernieuwde en verjongde mens wordt geïllustreerd op plaat 21.
Wanneer hij bij de Engel in de molen komt, verklaart Blake dat hij ongedeerd is ontsnapt omdat het hele tafereel een illusie was, voortgebracht door de conventionele ideeën van de Engel. Hij stelt de Engel dan voor om hem diens lot te laten zien in de Eeuwigheidsopvatting volgens Blake. Hij grijpt de onwillige Engel in zijn armen en vliegt naar het westen waarbij hij in het lichaam van de zon belandt, wat staat voor geestelijke verlichting, terwijl hij Swedenborgs boeken meeheeft, die door Damon ‘de Baedekers van de geestelijke wereld’ worden genoemd. Dan springen ze in de leegte tussen de planeten en komen opnieuw terecht bij de stallen en de kerk die reeds beschreven zijn. Blake opent de bijbel die hij op het altaar vindt en dit blijkt de ingang te zijn tot de put van de gevestigde religie met haar zeven kamers, of Kerkers, waar zij die Verslinden in aapachtige vormen, die de verscheidene religies voorstellen, elkaar belagen, alhoewel ze aan hun middel zijn vastgeketend als gedresseerde apen. Blake en de Engel zijn bevangen door de stank van dit moorddadig conflict en trekken zich opnieuw terug in de molen, terwijl Blake het skelet van een lichaam meeneemt. Dit blijkt niets anders te zijn dan de ‘Analyses van Aristoteles’, de logica van het materialisme dus, en de Engel wordt afgedankt als een tijdverspillende metafysicus.”

Het spreekwoord “Tegenstand is ware Vriendschap” getrouw fulmineert Blake hierna verder tegen Swedenborg, die hij vergelijkt met een ijdele engel en van plagiaat beschuldigt.

Paracelsus: de Zwitserse dokter en alchemist die leefde van 1493 tot 1541. Hij was een pionier van de experimentele geneeskunde, gebaseerd op observatie en ervaring.

Jacob Behmen: waarschijnlijk de Duitse mysticus Jacob Boehme (1575-1624).

Dante: de bekende auteur van La Divina Comedia o.a. (1265-1321), waarin de dichter – met Vergilius als gids – een tocht door de hel beschrijft.

Shakespeare: de bekende toneelschrijver en dichter (1564-1616).


Een Gedenkwaardige Fantasie

een Duivel in een vlam van vuur: deze duivel is Blake zelf.

De Engel is geschokt doordat de Duivel God identificeert met de mens; hij krijgt alle kleuren van de regenboog. Hierna volgt een religieuze discussie waarbij de Duivel het pleit wint.
Na een vurige metamorfose verrijst de Engel als Elia, de profeet uit de tijd van Koning Achab (zie: 1 Kon., 17, en 2 Kon., 2).
In een slotbemerking laat Blake weten dat deze Engel (“die nu een Duivel is geworden”) zijn vriend werd.
Van de Bijbel van de Hel (“die de wereld zal hebben of ze willen of niet”) wordt verondersteld dat het de (geïllustreerde) boeken van Blake zelf zijn, boeken waarin hij zijn visionaire filosofie verder ontwikkelt.


Een Lied van Vrijheid

In twintig genummerde zinnen brengt Blake de apocalyptische finale van zijn werk, waaruit de superioriteit moet blijken van de creatieve, rebellerende Duivel ten opzichte van de conventionele, conservatieve Engel. Blake verwelkomt hier de Franse en Amerikaanse revoluties, waarvan hij de bevrijding van de mensheid verwachtte. Uiteindelijk moet niet alleen de staat er aan geloven, maar ook de katholieke kerk met haar “Priesters van de Raaf der dageraad”, waarvan de ondergang wordt bezongen door het koor.

Urthona: staat voor de verbeelding, kunst en de goddelijkheid van de mens die was begraven in de holen van het onderbewustzijn. Dit personage duikt later opnieuw op in The Four Zoas.

De sterrenkoning, de sterrennacht en het sterrenleger symboliseren het Newtoniaanse universum, dat de menselijke waarneming beperkt.

In deze finale wordt de taal haast delirant; bij zoveel geweld barst de grammatica uit haar voegen.

Blake’s laatste woorden (“Want elk ding dat leeft is Heilig”) bevestigen nog eens de gelijkheid tussen het leven met zijn creatieve verbeelding en wat een gelovig mens God zou kunnen noemen.




The Marriage of Heaven and Hell


The Argument.

Rintrah roars & shakes his fires in the burden'd air;
Hungry clouds swag on the deep
Once meek, and in a perilous path,
The just man kept his course along
The vale of death.
Roses are planted where thorns grow.
And on the barren heath
Sing the honey bees.


Then the perilous path was planted:
And a river, and a spring
On every cliff and tomb;
And on the bleached bones
Red clay brought forth.

Till the villain left the paths of ease,
To walk in perilous paths, and drive
The just man into barren climes.

Now the sneaking serpent walks
In mild humility.
And the just man rages in the wilds
Where lions roam.

Rintrah roars & shakes his fires in the burden'd air;
Hungry clouds swag on the deep.


As a new heaven is begun, and it is now thirty-three years since its advent: the Eternal Hell revives. And lo! Swedenborg is the Angel sitting at the tomb; his writings are the linen clothes folded up. Now is the dominion of Edom, & the return of Adam into Paradise; see Isaiah XXXIV & XXXV Chap:
Without Contraries is no progression. Attraction and Repulsion, Reason and Energy, Love and Hate, are necessary to Human existence.
From these contraries spring what the religious call Good & Evil. Good is the passive that obeys Reason. Evil is the active springing from Energy.
Good is Heaven. Evil is Hell.


The voice of the Devil.

All Bibles or sacred codes have been the causes of the following Errors.
1. That Man has two real existing principles Viz: a Body & a Soul.
2. That Energy, call'd Evil, is alone from the Body, & that Reason, call'd Good, is alone from the Soul.
3. That God will torment Man in Eternity for following his Energies.

But the following Contraries to these are True

1. Man has no Body distinct from his Soul for that call'd Body is a portion of Soul discern'd by the five Senses, the chief inlets of Soul in this age
2. Energy is the only life and is from the Body and Reason is the bound or outward circumference of Energy.
3 Energy is Eternal Delight



Those who restrain desire, do so because theirs is weak enough to be restrained; and the restrainer or reason usurps its place & governs the unwilling.
And being restrain'd it by degrees becomes passive till it is only the shadow of desire.
The history of this is written in Paradise Lost, & the Governor or Reason is call'd Messiah.
And the original Archangel or possessor of the command of the heavenly host, is call'd the Devil or Satan and his children are call'd Sin & Death.
But in the Book of Job Miltons Messiah is call'd Satan.
For this history has been adopted by both parties.
It indeed appear'd to Reason as if Desire was cast out, but the Devil's account is, that the Messiah fell, & formed a heaven of what he stole from the Abyss.


This is shewn in the Gospel, where he prays to the Father to send the comforter or Desire that Reason may have Ideas to build on, the Jehovah of the Bible being no other than he who dwells in flaming fire.
Know that after Christs death, he became Jehovah.
But in Milton; the Father is Destiny, the Son, a Ratio of the five senses, & the Holy-ghost, Vacuum!
Note: The reason Milton wrote in fetters when he wrote of Angels & God, and at liberty when of Devils & Hell, is because he was a true Poet and of the Devils party without knowing it.


A Memorable Fancy.

As I was walking among the fires of hell, delighted with the enjoyments of Genius; which to Angels look like torment and insanity. I collected some of their Proverbs: thinking that as the sayings used in a nation, mark its character, so the Proverbs of Hell, shew the nature of Infernal wisdom better than any description of buildings or garments.
When I came home; on the abyss of the five senses, where a flat sided steep frowns over the present world. I saw a mighty Devil folded in black clouds, hovering on the sides of the rock, with corroding fires he wrote the following sentence now percieved by the minds of men, & read by them on earth.
How do you know but ev'ry Bird that cuts the airy way,
Is an immense world of delight, clos'd by your senses five?


Proverbs of Hell.

In seed time learn, in harvest teach, in winter enjoy.
Drive your cart and your plow over the bones of the dead.
The road of excess leads to the palace of wisdom.
Prudence is a rich ugly old maid courted by Incapacity.
He who desires but acts not, breeds pestilence.
The cut worm forgives the plow.
Dip him in the river who loves water.
A fool sees not the same tree that a wise man sees.
He whose face gives no light, shall never become a star.
Eternity is in love with the productions of time.
The busy bee has no time for sorrow.
The hours of folly are measur'd by the clock, but of wisdom: no clock can measure.
All wholsom food is caught without a net or a trap.
Bring out number weight & measure in a year of dearth.
No bird soars too high, if he soars with his own wings.
A dead body revenges not injuries.
The most sublime act is to set another before you.
If the fool would persist in his folly he would become wise.
Folly is the cloke of knavery.
Shame is Prides cloke.
Prisons are built with stones of Law, Brothels with bricks of Religion.
The pride of the peacock is the glory of God.
The lust of the goat is the bounty of God.
The wrath of the lion is the wisdom of God.
The nakedness of woman is the work of God.
Excess of sorrow laughs. Excess of joy weeps.
The roaring of lions, the howling of wolves, the raging of the stormy sea, and the destructive sword, are portions of eternity too great for the eye of man.
The fox condemns the trap, not himself.
Joys impregnate. Sorrows bring forth.
Let man wear the fell of the lion. woman the fleece of the sheep.
The bird a nest, the spider a web, man friendship.
The selfish smiling fool, & the sullen frowning fool shall be both thought wise, that they may be a rod.
What is now proved was once only imagin'd.
The rat, the mouse, the fox, the rabbet; watch the roots; the lion, the tyger, the horse, the elephant, watch the fruits.
The cistern contains: the fountain overflows.
One thought fills immensity.
Always be ready to speak your mind, and a base man will avoid you.
Every thing possible to be believ'd is an image of truth.
The eagle never lost so much time, as when he submitted to learn of the crow.


The fox provides for himself. but God provides for the lion.
Think in the morning. Act in the noon. Eat in the evening. Sleep in the night.
He who has suffer'd you to impose on him knows you.
As the plow follows words, so God rewards prayers.
The tygers of wrath are wiser than the horses of instruction.
Expect poison from the standing water.
You never know what is enough unless you know what is more than enough.
Listen to the fools reproach! it is a kingly title!
The eyes of fire, the nostrils of air, the mouth of water, the beard of earth.
The weak in courage is strong in cunning.
The apple tree never asks the beech how he shall grow; nor the lion, the horse, how he shall take his prey.
The thankful reciever bears a plentiful harvest.
If others bad not been foolish, we should be so.
The soul of sweet delight can never be defil'd.
When thou seest an Eagle, thou seest a portion of Genius. lift up thy head!
As the catterpiller chooses the fairest leaves to lay her eggs, so the priest lays his curse on the fairest joys.
To create a little flower is the labour of ages.
Damn braces: Bless relaxes.
The best wine is the oldest, the best water the newest.
Prayers plow not! Praises reap not!
Joys laugh not! Sorrows weep not!


The head Sublime, the heart Pathos, the genitals Beauty, the hands & feet Proportion.
As the air to a bird or the sea to a fish, so is contempt to the contemptible.
The crow wish'd every thing was black, the owl, that every thing was white.
Exuberance is Beauty.
If the lion was advised by the fox. he would be cunning.
Improvement makes strait roads, but the crooked roads without Improvement, are roads of Genius.
Sooner murder an infant in its cradle than nurse unacted desires.
Where man is not, nature is barren.
Truth can never be told so as to be understood, and not be believ'd.
Enough! or Too much.


The ancient Poets animated all sensible objects with Gods or Geniuses, calling them by the names and adorning them with the properties of woods, rivers, mountains, lakes, cities, nations, and whatever their enlarged & numerous senses could percieve.
And particularly they studied the genius of each city & country, placing it under its mental deity;
Till a system was formed, which some took advantage of & enslav'd the vulgar by attempting to realize or abstract the mental deities from their objects: thus began Priesthood;
Choosing forms of worship from poetic tales.
And at length they pronounc'd that the Gods had order'd such things.
Thus men forgot that All deities reside in the human breast.


A Memorable Fancy.

The Prophets Isaiah and Ezekiel dined with me, and I asked them how they dared so roundly to assert that God spake to them; and whether they did not think at the time, that they would be misunderstood, & so be the cause of imposition.
Isaiah answer'd. 'I saw no God, nor heard any, in a finite organical perception; but my senses discover'd the infinite in every thing, and as I was then perswaded, & remain confirm'd, that the voice of honest indignation is the voice of God, I cared not for consequences but wrote.'
Then I asked: 'does a firm perswasion that a thing is so, make it so?'
He replied: 'All poets believe that it does, & in ages of imagination this firm perswasion removed mountains; but many are not capable of a firm perswasion of any thing.'
Then Ezekiel said. 'The philosophy of the east taught the first principles of human perception: some nations held one principle for the origin & some another; we of Israel taught that the Poetic Genius (as you now call it) was the first principle and all the others merely derivative, which was the cause of our despising the Priests & Philosophers of other countries, and prophecying that all Gods would at last be proved to originate in ours & to be the tributaries of the Poetic Genius; it was this that our great poet King David desired so fervently & invokes so pathetic'ly, saying by this he conquers enemies & governs kingdoms; and we so loved our God. that we cursed in his name all the deities of surrounding nations, and asserted that they had rebelled; from these opinions the vulgar came to think that all nations would at last be subject to the jews.'
'This' said he, 'like all firm perswasions, is come to pass; for all nations believe the jews' code and worship the jews' god, and what greater subjection can be?'
I heard this with some wonder, & must confess my own conviction. After dinner I ask'd Isaiah to favour the world with his lost works; he said none of equal value was lost. Ezekiel said the same of his.
I also asked Isaiah what made him go naked and barefoot three years? he answer'd, 'the same that made our friend Diogenes the Grecian.'
I then asked Ezekiel why he eat dung, & lay so long on his right & left side? he answer'd, 'the desire of raising other men into a perception of the infinite; this the North American tribes practise, & is he honest who resists his genius or conscience. only for the sake of present ease or gratification?'


The ancient tradition that the world will be consumed in fire at the end of six thousand years is true, as I have heard from Hell.
For the cherub with his flaming sword is hereby commanded to leave his guard at the tree of life, and when he does, the whole creation will be consumed and appear infinite and holy whereas it now appears finite & corrupt.
This will come to pass by an improvement of sensual enjoyment.
But first the notion that man has a body distinct from his soul is to be expunged; this I shall do, by printing in the infernal method, by corrosives, which in Hell are salutary and medicinal, melting apparent surfaces away, and displaying the infinite which was hid.
If the doors of perception were cleansed every thing would appear to man as it is, infinite.
For man has closed himself up, till he sees all things thro' narow chinks of his cavern.


A Memorable Fancy.

I was in a Printing house in Hell & saw the method in which knowledge is transmitted from generation to generation.
In the first chamber was a Dragon-Man, clearing away the rubbish from a cave's mouth; within, a number of Dragons were hollowing the cave.
In the second chamber was a Viper folding round the rock & the cave, and others adorning it with gold silver and precious stones.
In the third chamber was an Eagle with wings and feathers of air: he caused the inside of the cave to be infinite, around were numbers of Eagle like men, who built palaces in the immense cliffs.
In the fourth chamber were Lions of flaming fire raging around & melting the metals into living fluids.
In the fifth chamber were Unnam'd forms, which cast the metals into the expanse.
There they were reciev'd by Men who occupied the sixth chamber, and took the forms of books & were arranged in libraries.




The Giants who formed this world into its sensual existence and now seem to live in it in chains, are in truth the causes of its life & the sources of all activity, but the chains are the cunning of weak and tame minds which have power to resist energy, according to the proverb, the weak in courage is strong in cunning.
Thus one portion of being is the Prolific, the other the Devouring: to the devourer it seems as if the producer was in his chains, but it is not so, he only takes portions of existence and fancies that the whole.
But the Prolific would cease to be Prolific unless the Devourer, as a sea, recieved the excess of his delights.
Some will say: 'Is not God alone the Prolific?' I answer: 'God only Acts & Is, in existing beings or Men.'
These two classes of men are always upon earth, & they should be enemies; whoever tries to reconcile them seeks to destroy existence.
Religion is an endeavour to reconcile the two.
Note: Jesus Christ did not wish to unite but to seperate them, as in the Parable of sheep and goats! & he says I came not to send Peace but a Sword.
Messiah or Satan or Tempter was formerly thought to be one of the Antediluvians who are our Energies.


A Memorable Fancy.

An Angel came to me and said: 'O pitiable foolish young man! O horrible! O dreadful state! consider the hot burning dungeon thou art preparing for thyself to all eternity, to which thou art going in such career.'
I said: 'perhaps you will be willing to shew me my eternal lot & we will contemplate together upon it and see whether your lot or mine is most desirable.'
So he took me thro' a stable & thro' a church & down into the church vault at the end of which was a mill: thro' the mill we went, and came to a cave: down the winding cavern we groped our tedious way till a void boundless as a nether sky appear'd beneath us & we held by the roots of trees and hung over this immensity; but I said, 'if you please we will commit ourselves to this void, and see whether providence is here also, if you will not, I will?' but he answer'd: 'do not presume, O young-man, but as we here remain, behold thy lot which will soon appear when the darkness passes away.'
So I remain'd with him, sitting in the twisted root of an oak; he was suspended in a fungus, which hung with the head downward into the deep.
By degrees we beheld the infinite Abyss, fiery as the smoke of a burning city; beneath us at an immense distance, was the sun, black but shining; round it were fiery tracks on which revolv'd vast spiders, crawling after their prey; which flew, or rather swum, in the infinite deep, in the most terrific shapes of animals sprung from corruption; & the air was full of them, & seem'd composed of them: these are Devils, and are called Powers of the air. I now asked my companion which was my eternal lot? he said, 'between the black & white spiders.'
But now, from between the black & white spiders, a cloud and fire burst and rolled thro' the deep black'ning all beneath, so that the nether deep grew black as a sea, & rolled with a terrible noise; beneath us was nothing now to be seen but a black tempest, till looking east between the clouds & the waves, we saw a cataract of blood mixed with fire, and not many stones' throw from us appear'd and sunk again the scaly fold of a monstrous serpent; at last, to the east, distant about three degrees appear'd a fiery crest above the waves; slowly it reared like a ridge of golden rocks, till we discover'd two globes of crimson fire, from which the sea fled away in clouds of smoke; and now we saw, it was the head of Leviathan; his forehead was divided into streaks of green & purple like those on a tyger's forehead: soon we saw his mouth & red gills hang just above the raging foam tinging the black deep with beams of blood, advancing toward us with all the fury of a spiritual existence.
My friend the Angel climb'd up from his station into the mill; I remain'd alone, & then this appearance was no more, but I found myself sitting on a pleasant bank beside a river by moonlight, hearing a harper who sung to the harp; & his theme was: 'The man who never alters his opinion is like standing water, & breeds reptiles of the mind.'
But I arose, and sought for the mill, & there I found my Angel, who surprised, asked me how I escaped?
I answer'd: ' All that we saw was owing to your metaphysics; for when you ran away, I found myself on a bank by moonlight hearing a harper, But now we have seen my eternal lot, shall I shew you yours?' he laugh'd at my proposal; but I by force suddenly caught him in my arms, & flew westerly thro' the night, till we were elevated above the earth's shadow; then I flung myself with him directly into the body of the sun; here I clothed myself in white, & taking in my hand Swedenborg's, volumes sunk from the glorious clime, and passed all the planets till we came to saturn: here I staid to rest & then leap'd into the void, between saturn & the fixed stars.
'Here,' said I, 'is your lot, in this space, if space it may be call'd.' Soon we saw the stable and the church, & I took him to the altar and open'd the Bible, and lo! it was a deep pit, into which I descended driving the Angel before me, soon we saw seven houses of brick; one we enter'd; in it were a number of monkeys, baboons, & all of that species, chain'd by the middle, grinning and snatching at one another, but witheld by the shortness of their chains: however, I saw that they sometimes grew numerous, and then the weak were caught by the strong, and with a grinning aspect, first coupled with, & then devour'd, by plucking off first one limb and then another till the body was left a helpless trunk; this after grinning & kissing it with seeming fondness they devour'd too; and here & there I saw one savourily picking the flesh off of his own tail; as the stench terribly annoy'd us both, we went into the mill, & I in my hand brought the skeleton of a body, which in the mill was Aristotle's Analytics.
So the Angel said: 'thy phantasy has imposed upon me, & thou oughtest to be ashamed.'
I answer'd: 'we impose on one another, & it is but lost time to converse with you whose works are only Analytics.'


Opposition is true Friendship.



I have always found that Angels have the vanity to speak of themselves as the only wise; this they do with a confident insolence sprouting from systematic reasoning.
Thus Swedenborg boasts that what he writes is new; tho' it is only the Contents or Index of already publish'd books.
A man carried a monkey about for a shew, & because he was a little wiser than the monkey, grew vain, and conciev'd himself as much wiser than seven men. It is so with Swedenborg: he shews the folly of churches & exposes hypocrites, till he imagines that all are religious, & himself the single one on earth that ever broke a net.
Now hear a plain fact: Swedenborg has not written one new truth. Now hear another: he has written all the old falshoods.
And now hear the reason. He conversed with Angels who are all religious, & conversed not with Devils who all hate religion, for he was incapable thro' his conceited notions.
Thus Swedenborgs writings are a recapitulation of all superficial opinions, and an analysis of the more sublime, but no further.
Have now another plain fact. Any man of mechanical talents may, from the writings of Paracelsus or Jacob Behmen, produce ten thousand volumes of equal value with Swedenborg's, and from those of Dante or Shakespear an infinite number.
But when he has done this, let him not say that he knows better than his master, for he only holds a candle in sunshine.


A Memorable Fancy.

Once I saw a Devil in a flame of fire, who arose before an Angel that sat on a cloud, and the Devil utter'd these words:
'The worship of God is: Honouring his gifts in other men, each according to his genius, and loving the greatest men best: those who envy or calumniate great men hate God; for there is no other God.'
The Angel hearing this became almost blue but mastering himself he grew yellow, & at last white, pink, & smiling, and then replied:
'Thou Idolater, is not God One? & is not he visible in Jesus Christ? and has not Jesus Christ given his sanction to the law of ten commandments, and are not all other men fools, sinners, & nothings?'
The Devil answer'd: 'bray a fool in a morter with wheat, yet shall not his folly be beaten out of him; if Jesus Christ is the greatest man, you ought to love him in the greatest degree; now hear how he has given his sanction to the law of ten commandments: did he not mock at the sabbath, and so mock the sabbaths God? murder those who were murder'd because of him? turn away the law from the woman taken in adultery? steal the labor of others to support him? bear false witness when he omitted making a defence before Pilate? covet when he pray'd for his disciples, and when he bid them shake off the dust of their feet against such as refused to lodge them? I tell you, no virtue can exist without breaking these ten commandments. Jesus was all virtue, and acted from impulse, not from rules.'
When he had so spoken, I beheld the Angel, who stretched out his arms, embracing the flame of fire, & he was consumed and arose as Elijah.
Note: This Angel, who is now become a Devil, is my particular friend; we often read the Bible together in its infernal or diabolical sense which the world shall have if they behave well.
I have also The Bible of Hell, which the world shall have whether they will or no.


One Law for the Lion & Ox is Oppression.


A Song of Liberty.

1. The Eternal Female groan'd! it was heard over all the Earth:
2. Albion's coast is sick silent; the American meadows faint!
3 Shadows of Prophecy shiver along by the lakes and the rivers and mutter across the ocean: France, rend down thy dungeon;
4. Golden Spain, burst the barriers of old Rome;
5. Cast thy keys, O Rome, into the deep down falling, even to eternity down falling,
6. And weep!
7. In her trembling hands she took the new born terror howling;
8. On those infinite mountains of light, now barr'd out by the atlantic sea, the new born fire stood before the starry king!
9. Flag'd with grey brow'd snows and thunderous visages, the jealous wings wav'd over the deep.
10. The speary hand burned aloft, unbuckled was the shield; forth went the hand of jealousy among the flaming hair, and hurl'd the new born wonder thro' the starry night.
11. The fire, the fire, is falling!
12. Look up! look up! O citizen of London, enlarge thy countenance: O Jew, leave counting gold! return to thy oil and wine. O African! black African! (go, winged thought widen his forehead.)
13. The fiery limbs, the flaming hair, shot like the sinking sun into the western sea.
14. Wak'd from his eternal sleep, the hoary element roaring fled away:
15. Down rush'd, beating his wings in vain, the jealous king; his grey brow'd councellors, thunderous warriors, curl'd veterans, among helms, and shields, and chariots horses, elephants: banners, castles, slings and rocks,
16. Falling, rushing, ruining! buried in the ruins, on Urthona's dens;
17. All night beneath the ruins, then, their sullen flames faded, emerge round the gloomy King.
18. With thunder and fire: leading his starry hosts thro' the waste wilderness, he promulgates his ten commands, glancing his beamy eyelids over the deep in dark dismay,
19. Where the son of fire in his eastern cloud, while the morning plumes her golden breast,
20. Spurning the clouds written with curses, stamps the stony law to dust, loosing the eternal horses from the dens of night, crying:
Empire is no more! and now the lion & wolf shall cease.


Chorus.
Let the Priests of the Raven of dawn, no longer in deadly black, with hoarse note curse the sons of joy. Nor his accepted brethren, whom, tyrant, he calls free: lay the bound or build the roof. Nor pale religious letchery call that virginity, that wishes but acts not!
For every thing that lives is Holy.