woensdag 15 juli 2009

Notities van een gestrande tijdreiziger - De club - Weerlegging van Hawking


NOTITIES VAN EEN GESTRANDE TIJDREIZIGER

Voor alle duidelijkheid moet ik een aantal zaken op een rij zetten. Het gaat om bevestigingen van de theorie van Toman, de theorie van het eenheidsveld en meer bepaald de speciale vorm ervan, waarin gewezen wordt op onregelmatigheden in de natuurverschijnselen, waarbij het tijdruimtecontinuüm wordt doorbroken.

Alle gegevens bevestigen dat Toman gelijk had, maar aan wie moet ik het uitleggen? Niemand op aarde begrijpt me. Ik ben op duizenden lichtjaren van de basis gestrand en er is geen weg terug.
Ik ben gecrasht, zoals dit heet, gedoemd om de rest van mijn leven onder de aardbewoners te vertoeven. Mijn toestel was niet gemaakt om hier te landen. Ik mag van geluk spreken dat ik veilig door de dampkring ben geraakt, zonder op te branden.

De vragen die een mens, nu ja, zich stelt wanneer het reisdoel onbereikbaar ver is, in een ander universum, en de raketbrandstof op is, zijn heel praktische vragen, vragen met overlevingswaarde alsof een proces van natuurlijke selectie ervoor gezorgd heeft dat in cruciale situaties enkel de relevante vragen voor de geest komen, zodat het handelende lichaam niet gehinderd wordt door allerlei overbodige trivia, hoe wreed een analyse van de gevolgde logica achteraf ook mag blijken.
Maar dat zijn, inderdaad, bedenkingen achteraf.

Tijdens de crisissituatie mogen morele overwegingen geen rol spelen. Achteraf heeft het geen zin je af te vragen of die en die bemanningsleden niet hadden kunnen worden gered, indien…
Ja, indien wat? Achteraf is het gemakkelijk spreken. Het is zoals een schaakpartij. Niets is eenvoudiger dan een partij uit de krant na te spelen om vast te stellen waar en door wie er is geblunderd.
Ik geef het toe: blunders worden altijd begaan, anders zouden we machines zijn, en zelfs dan.

Langs de ene kant zijn de aardbewoners zeer lichtgelovig, wat hen heel ontvankelijk maakt voor suggesties, maar langs de andere kant zijn ze heel stug en weigeren ze ook maar iets te geloven dat de beperkte horizon van hun bevattingsvermogen te buiten gaat. Het komt er dus op aan die horizon te verruimen.
Hypnose levert al voortreffelijke resultaten op. Met hypnose en wat heropvoeding kan je de mensen alles doen geloven. Ze zijn bijzonder flexibel en kunnen zich aanpassen aan extreme situaties, binnen de grenzen van hun fysieke mogelijkheden natuurlijk. In onderaardse holen bevinden zich miljoenen mensen, die kunstmatig worden gevoed in virtuele omgevingen. Het is duidelijk dat er een probleem van overbevolking is. De aarde heeft een lange periode van chaos achter de rug en het ziet er naar uit dat de voorlopige oplossingen, die al heel lang van kracht zijn, een permanent karakter vertonen.

Mijn plan is tot nu toe voorbeeldig geslaagd. Ik heb me weten te vermommen en ben er in geslaagd om mijn landing voorgoed naar het rijk van de fantasie te verwijzen.
Al zeg ik het zelf: mijn plan was geniaal. Het heeft me dan ook de nodige moeite gekost. Ze hebben me zelfs opgesloten en ‘in observatie’ gehouden.
Uiteindelijk hebben ze me vrijgelaten, toen ze inzagen dat ik ongevaarlijk was voor hun samenleving. Maar dat is lang geleden. Ik was toen pas geland en wist nog niet hoe de aardbewoners dachten, ondanks de vele rapporten. Ik verwijt niemand iets. De rapporten waren accuraat, in zoverre rapporten accuraat kunnen zijn. De werkelijkheid ziet er toch altijd anders uit voor wie de zaken van nabij meemaakt…

(einde notities)


DE CLUB

“I think that at that time none of us quite believed in the Time Machine. The fact is, the Time Traveller was one of those men who are too clever to be believed: you never felt that you saw all around him; you always suspected some subtle reserve, some ingenuity in ambush, behind his lucid frankness.”
(H.G. Wells, The Time Machine)


Toeval of niet, maar de club bestond uit een SF-schrijver, een fysicus, een psychiater, een politieker, een jonge man en Fobia, wier aanwezigheid ervoor zorgde dat de club geen exclusieve mannenbedoening was. De leden van de club kwamen wekelijks bijeen om allerhande onderwerpen te bespreken die ze van wezenlijk belang achtten. Deze keer was het onderwerp van hun bijeenkomst, op verzoek van de SF-schrijver, tijdreizen, waarbij ze zich de vraag stelden of reizen door de tijd mogelijk was, al was het maar in theorie. Het was de SF-schrijver die als eerste het woord nam.

“Voor ons, schrijvers van fantastische verhalen, is het haast een evidentie om gebruik te maken van de meest gewaagde extrapolaties die de moderne wetenschappen ons te bieden hebben. Waar zouden we anders onze inspiratie halen? Dat we hierbij uiterst vindingrijk te werk moeten gaan om de contradicties te vermijden, die inherent lijken te zijn aan het reizen door de tijd, hoeft helemaal geen belemmering te zijn. Integendeel, ik beschouw het veeleer als een stimulans. Wat een uitdaging is het niet voor de verbeelding om het ongerijmde als plausibel voor te stellen, zodat de lezer wordt meegevoerd in het rijk van de literaire fantasie, waar alles mogelijk wordt?”
“Daar kan ik inkomen,” zei de psychiater, “al moet ik ervoor waarschuwen dat de meeste van mijn patiënten net hetzelfde doen. Begrijp me niet verkeerd, ik insinueer helemaal niets, maar het valt op hoe ze er telkens in slagen om hun absurditeiten een schijnbaar rationele en coherente grondslag te verschaffen. Ze zijn werkelijk heel inventief en soms denk ik dat er gerateerde kunstenaars tussen zitten, die mits een andere aanpak…”
“Dat is een gewaagde hypothese,” zei de politieker. “Als we zo redeneren, kunnen we straks nog concluderen dat de gevangenissen bevolkt zijn met gerateerde liefdadigheidswerkers. Enige nuance is toch geboden in deze zaak.”
“Maar dat bedoel ik precies,” zei de psychiater. “Het gaat om de nuances en aangezien deze vaak heel subtiel zijn, valt het niet altijd met zekerheid te zeggen of bepaalde patiënten aliënatieverschijnselen vertonen dan wel verkeerd begrepen genieën zijn.”
“Het feit dat ze patiënten van u zijn, zou toch al uitsluitsel moeten verschaffen.” zei de jonge man.
Fobia moest hierom lachen.
“De waarnemer beïnvloedt de waarneming,” zei de fysicus.
“Wat is dat mooi geformuleerd,” zei de schrijver, “maar ik vrees dat we aan het afdwalen zijn. Het is de bedoeling dat we het hebben over tijdreizen. Wanneer we SF-boeken lezen, wordt er door de tijd gereisd alsof het de normaalste zaak van de wereld betreft. Niemand stelt er zich vragen bij omdat waarschijnlijk niemand gelooft dat het ook echt kan zijn. Welnu, precies daar heb ik mijn bedenkingen bij. Volgens mij is het slechts een kwestie van tijd vooraleer de mens in staat zal zijn om door de tijd te reizen.”
“Maar als dat zo is, dan zouden er toch al reizigers uit de toekomst naar ons moeten zijn gekomen,” zei de jonge man, “en dan zouden we daar toch iets van gemerkt hebben. Dit bewijst toch dat het onmogelijk is.”
“Misschien zijn de reizigers uit de toekomst heel vindingrijk,” zei Fobia, “en laten ze geen sporen na.”
“Dat denk ik ook,” zei de psychiater, “zo heb ik ooit een cliënt gehad die beweerde afkomstig te zijn van een ander zonnestelsel.”
“Een ander zonnestelsel is nog geen andere tijd,” merkte de politieker op. “We moeten realistisch blijven.”
“Nee,” zei de psychiater, “maar deze cliënt van mij had wel de tijdcoördinaten gemanipuleerd, althans dat beweerde hij toch. Over de technische details van de zaak durf ik me niet uit te spreken, maar het viel me onmiddellijk op dat deze cliënt bijzonder scherp van geest was, en de metingen hebben dit trouwens bewezen. Hij had een IQ van 180, hetgeen bij mijn weten de hoogst gemeten waarde ooit moet zijn. Op al mijn vragen wist hij een antwoord te verzinnen.”
“Hoe is hij dan bij jou terecht gekomen?” vroeg de jonge man.
“Omdat hij van een andere planeet kwam.” antwoordde de psychiater.
“Is dit nu ook al een reden?” vroeg Fobia.
“Welke vragen?” wou de schrijver weten, wiens interesse was gewekt door het verhaal van deze patiënt.
“Ik vroeg hem onder andere hoe het kwam dat hij alleen op aarde verzeild was geraakt. Het is toch niet normaal dat iemand die van het ene zonnestelsel naar het andere reist dit helemaal alleen zou doen. Zo’n opdrachten gebeuren in teamverband. Wel, hij zei me dat zijn medepassagiers zich in gehiberneerde toestand in hun cabines bevonden en dat het niet de bedoeling was om op aarde te landen, dat er iets was misgegaan met de ruimtetijdcoördinaten, waardoor er geen tijd meer overbleef om zijn collega’s te ontdooien, zodat ze allemaal omkwamen bij de landing. Hij was de enige die zich heeft kunnen redden met een antizwaartekrachtparachute. Ik vroeg hem ook hoe de techniek was geëvolueerd op zijn thuisplaneet. Soms moet je meegaan in de gedachtegang van die verwarde geesten om hen niet een nog grotere shock te bezorgen. Dat deed ik dus, maar het vreemde was dat zijn antwoorden zodanig gedetailleerd waren, dat ik er zelf begon aan te twijfelen of dit alles nu verzonnen was. Hij vond de aardse technologie ongelooflijk primitief en zei dat onze wetenschappen nog maar pas aan het begin stonden van een potentiële ontwikkeling, iets wat hij een gevaarlijke fase vond, omdat de mens zelf zich nog op een te laag niveau bevond. De soort waar hij toe behoorde, beschikte over telepathische gaven.
“Maar dan moet hij in contact hebben gestaan met zijn soortgenoten!” riep de SF-schrijver uit.
“Alleen onder heel specifieke omstandigheden,” zei de psychiater. “Iets in onze atmosfeer verhinderde in het algemeen een goed contact, en dat stoorde hem.”
“Het enige waar buitenaardsen goed voor zijn,” zei de politieker, “is dat ze ons een alibi verschaffen om bepaalde coalities te vormen tegen vreemde indringers. Indien ze niet bestonden, zouden wij ze moeten uitvinden.”
“Je denkt toch niet dat we een kans maken wanneer ze echt zullen landen.” zei Fobia.
“Heel ons defensiesysteem zal verlamd zijn,” zei de jonge man, “we zullen machteloos staan tegenover de invasie.”
“Is dat niet allemaal wat voorbarig?” zei de fysicus. “Tot nu toe is er geen enkele reden om aan te nemen dat er plannen zouden bestaan voor zo’n invasie. Het enige tastbare waarover we beschikken, is een patiënt van onze vriend de psychiater, die beweert afkomstig te zijn van een andere planeet. We hebben geen enkel concreet bewijs.”
“Hij klonk anders redelijk overtuigend,” zei de psychiater.
“Kunnen ze door de tijd reizen op de planeet waar hij vandaan komt?” vroeg de SF-schrijver.
“Ik heb het hem gevraagd,” zei de psychiater. “Eerst deed hij er wat geheimzinnig rond, alsof het onaangename herinneringen bij hem wakker riep, maar toen ik aandrong, begon hij te praten.”
“Wat zei hij?” vroeg de jonge man.
“Ja! Wat zei hij? Zeg het ons!” – het was de stem van Fobia.
“Hij zei dat het gevaarlijk was.”
“Dat dacht ik al,” zei de politieker. “Beeld je eens in dat wij met onze kennis en onze wapens naar het oude Rome zouden kunnen gaan. We zouden heel het rijk zonder de minste weerstand kunnen inpalmen. Heel het verleden zou van ons zijn. Wat een macht! We zouden heel de geschiedenis kunnen wijzigen.”
“Zo is het,” zuchtte de psychiater. “Dat zei hij. De geschiedenis wordt veranderd. Elke ingreep in het verleden, hoe miniem ook, heeft immense repercussies op de toekomst.”
“Deze uitleg lijkt me aanvaardbaar,” zei de fysicus. “Het ruimtetijdcontinuüm wordt door een golffunctie beschreven. Een tijdreiziger zou deze golffunctie reduceren.”
“En wat zouden de gevolgen daarvan zijn?” vroeg de SF-schrijver.
“Niets spectaculairs,” zei de fysicus, “toch niet op het eerste zicht. Er zou zich gewoon een nieuwe, parallelle wereld vormen, waarin de tijdreiziger zijn invloed zou kunnen doen gelden. Voor de oude wereld zou het zijn alsof er niets is gebeurd. Die zou zich onmiddellijk afsplitsen van de wereld waarin de tijdreiziger is geland en zijn gewone golffunctie behouden.”
“Zie je,” zei Fobia, “we zouden het niet eens merken als er hier een tijdreiziger zou langskomen.”
“We zouden het merken en het niet merken,” zei de fysicus.
“Hoezo?” vroeg de jonge man. “Dat lijkt me onwaarschijnlijk.”
“Het is toch evident,” zei de politieker. “Het hangt er gewoon van af hoe je de zaak bekijkt.”
“Mij lijkt het een tamelijk schizoïde situatie,” zei de psychiater.
“Nu begrijp ik het ook niet meer,” zei Fobia.
“Kan je dat eens uitleggen?” vroeg de SF-schrijver. “Dat we het zouden merken en het niet merken?”
“Het is nochtans heel eenvoudig,” zei de fysicus. “De tijdreiziger komt uit de toekomst. Laat ons zeggen dat hij afkomstig is uit de tijdszone die duizend jaar van de onze verwijderd ligt, en dat hij tot nu toe de enige is die ooit door de tijd heeft gereisd.Vooraleer hij aan zijn reis begint, zijn er dus duizend jaar verlopen vanaf nu. De wereld is ondertussen enorm veranderd. De geschiedenis doet haar werk en de maatschappij ondergaat drastische wijzigingen, minstens even drastisch als wat zich tijdens de voorbije duizend jaar heeft afgespeeld. Voor de mensen van over duizend jaar zijn wij als middeleeuwers. Hun techniek is veel verder geëvolueerd dan de onze. Ze hebben de tijdsmachine uitgevonden. Hun wetenschappen zien er totaal anders uit dan de onze.”
“Dat zijn mijn buitenaardse cliënt ook,” zei de psychiater.
“We mogen aannemen dat het zo zou zijn,” zei de fysicus. “In duizend jaar kan er heel wat veranderen, maar zover zijn we nog niet. We zijn nog altijd hier en plots komt er iemand bij ons uit de verre toekomst, iemand die bijna duizend jaar later dan wij is geboren. Zodra die persoon landt bij ons, reduceert hij de golffunctie van onze wereld indien hij een bepaalde invloed, hoe minimaal ook, erop uitoefent – indien wij hem waarnemen bijvoorbeeld. Een nieuwe wereld ontdubbelt zich dan van onze wereld, een wereld waarin wij ons bewust zijn van het feit dat er bij ons een tijdreiziger op bezoek is. Terzelfder tijd blijft onze oude wereld bestaan, waarin we niets merken van een reiziger uit de toekomst. Er zijn vanaf dan twee werelden, een wereld waarin een tijdreiziger is geland en een wereld waarin geen tijdreiziger is geland. Voor het overige zijn deze twee werelden identiek.”
“We kunnen dan nooit weten of er een tijdreiziger is geland,” zei de jonge man.
“Ja en nee,” zei de fysicus. “In de nieuwe wereld, die is afgesplitst van de oude, weten we het. In de oude wereld, die dezelfde is gebleven, weten we het niet, want daar is geen tijdreiziger geland.”
“En wat is daar zo gevaarlijk aan?” vroeg Fobia.
“Reizen door de tijd impliceert inderdaad zekere gevaren,” zei de fysicus. “Zodra de tijdreiziger zijn wereld verlaat, die eigenlijk een toekomstversie is van de onze, en aanbelandt in onze wereld, ondergaat hij, en ook zijn wereld, de invloed van die wijzigingen wanneer hij teruggaat naar zijn eigen tijd. Het enige wat hij kan doen, is opnieuw terugkeren in de tijd, opnieuw naar ons komen en trachten de wijzigingen die hij heeft veroorzaakt ongedaan te maken, te voorkomen met andere woorden.”
“Hemel, nu wordt het pas echt ingewikkeld,” zei de SF-schrijver. “Wat levert dat op voor de paradox van de man die in de tijd terugreist om zijn grootmoeder te vermoorden?” vroeg hij.
“Zo iemand verdwijnt,” zei de fysicus. “Hij lost op in het niets, in zijn tijdslijn wel te verstaan. Je mag niet vergeten dat er altijd een wereld is die zich afsplitst en waarin alles bij het oude blijft. In die wereld is de tijdreiziger niet geland en wordt zijn grootmoeder niet vermoord. De tijd loopt verder tot aan het ogenblik waarop de man beslist om door de tijd te reizen om zijn grootmoeder te gaan vermoorden. Hier opnieuw splitst de wereld zich in twee. In de ene wereld verdwijnt de tijdreiziger om nooit meer terug te keren indien hij zijn grootmoeder vermoordt. Het is alsof hij nooit heeft bestaan. In de andere wereld bedenkt hij zich en beslist om zijn grootmoeder toch niet te gaan vermoorden – om wat voor reden ook – en blijft hij bestaan. Er is dan niets gebeurd.”
“Excuseer me,” zei de politieker, “maar de maatschappelijke implicaties van dit alles zijn niet meer te overzien. We zouden op zijn minst het standpunt van een socioloog, een geneticus, een demograaf en een jurist bij deze kwestie moeten betrekken.”
“En een detective,” zei Fobia.
“Het is toch enorm wat voor mogelijkheden dit alles biedt,” zei de SF-schrijver.
“Wat ik niet begrijp,” zei de jonge man, “is dat de tijdreiziger zomaar verdwijnt, wanneer hij zijn grootmoeder vermoordt. Deze man bestaat, hij reist door de tijd, vermoordt zijn grootmoeder en dan is het plots alsof hij nooit heeft bestaan. Hoe valt dat te rijmen?”
“Het lijkt me inderdaad een contradictie,” zei de psychiater, “tenzij je zegt dat hij bestaat en nooit bestaan heeft, maar dat aanvaarden we niet. We gaan ervan uit dat hij bestaat, aangezien hij door de tijd kan reizen en zijn grootmoeder vermoordt.”
“Juist,” zei de schrijver, “daar moeten we van uitgaan. Wie door de tijd kan reizen, kan net zo goed zijn grootmoeder gaan vermoorden, of zijn moeder of zichzelf.”
“Wat al drie verschillende cases oplevert,” zei de psychiater, “waar telkens andere therapieën voor vereist zijn.”
“Het betreft hier telkens een speciaal geval,” zei de fysicus, “waarbij zich een derde wereld vormt. Deze wereld heeft een andere toekomst dan de twee overige. In de eerste wereld gebeurt er niets, zoals ik al zei. In de tweede en de derde wereld wordt de grootmoeder vermoord. Aangezien dit een duidelijke contradictie is, verdwijnt de man, en misschien wel heel die tweede wereld, op het ogenblik dat hij zijn grootmoeder vermoordt. In de derde wereld blijft hij bestaan, ook al heeft hij zijn grootmoeder vermoord. Wanneer hij zou teruggaan naar de toekomst, zou hij vaststellen dat de wereld grondig is gewijzigd. Hij zou vooreerst al geen ouders hebben.”
“We blijven toch met een behoorlijke contradictie zitten,” zei Fobia. “Hoe kan iemand nu geen ouders hebben?”
“Voor mij bewijst dit dat reizen door de tijd onmogelijk is,” zei de politieker. “Wat denk jij?” vroeg hij aan de SF-schrijver.
“Ik denk,” zei de SF-schrijver, “dat contradicties bij het reizen door de tijd moeilijk te omzeilen zijn en dat het best is deze zaken eerst grondig te bestuderen vooraleer er aan te beginnen, teneinde rampen te voorkomen.”
“Dat zei mijn cliënt ook,” zei de psychiater.
“Wat is er trouwens gebeurd met je cliënt?” vroeg de jonge man. “Is hij nog onder behandeling?”
“Gelukkig niet,” zei de psychiater, “hij zag in dat het hier op aarde beter was om zijn verhaal niet te blijven rondbazuinen. Ik heb hem gezegd dat hij er beter een boek kan over schrijven, dat de mensen meer geneigd zijn om naar fantasie te luisteren dan naar de waarheid. En daar is hij nu mee bezig.”
“Maar dan is hij een collega van mij,” zei de SF-schrijver. “Waarom breng je hem niet eens mee?”
“Dat zal ik zeker doen,” antwoordde de psychiater, “maar het kan nog een tijdje duren. Hij heeft me laten weten dat er wordt onderhandeld over de filmrechten op zijn boek, en hij heeft het erg druk momenteel.”
De fysicus was diep in gedachten verzonken. Uiteindelijk liet hij een gelaten zucht horen.
“Misschien had Einstein dan toch gelijk,” zei hij.
“Einstein?” vroeg Fobia.
“In de kwantumfysica zitten we met een gelijkaardige paradox wanneer we met verstrooiingsmatrices werken. In sommige gevallen kunnen we niet anders dan concluderen dat de tijd in een tegengestelde richting wordt doorlopen, wat in strijd is met de tweede wet van de thermodynamica. Volgens Jauch en Rohrlich echter hoeven…”

“Heren… en dame,” zei de SF-schrijver, “het is al laat geworden. Zouden we het hierbij niet laten en voorlopig aannemen dat we ons nog niet direct hoeven te verwachten aan een bezoek van reizigers uit de verre of nabije toekomst?”
“Liefst,” zei Fobia, “want ik krijg er kippenvel van.”
“Waar zullen we het de volgende keer over hebben?” vroeg de jonge man. “Heeft iemand een idee?”



WEERLEGGING VAN HAWKING

Het is een weinig steekhoudend argument om, zoals Stephen Hawking doet, te beweren dat men nooit vanuit de toekomst naar het verleden zal kunnen reizen omdat wij nog nooit dergelijke reizigers hebben waargenomen, en dit om tal van redenen.

De meest voor de hand liggende is dat wie over een, in onze ogen, zo ver gevorderde techniek beschikt om door de tijd te reizen er evengoed kan voor zorgen onwaarneembaar te blijven.
Het kan ook zijn dat wij het bezoek van dergelijke reizigers vergeten zijn, doordat ze ons van een soort Lethe water lieten drinken, dat op selectieve wijze ons geheugen wiste.
Het kan evengoed zijn dat deze indringers zich vermomd hebben toen ze ons bezochten, eventueel zelfs in de lichamen van vrienden of familieleden.
Een andere mogelijkheid is dat ze de tijd lieten stilstaan bij hun bezoek aan ons, waardoor we voor hen de aanblik van een museum boden (zoals ik eens in een film heb gezien).

Al deze mogelijkheden zijn al vanaf de prilste tijden veelvuldig onderzocht geworden in de literatuur en de mystieke godsdiensten, zij het dat de wetenschappen, in hun eenzijdige koppigheid, er blind voor blijven, al opent de kwantumfysica perspectieven in die richting.

Soms gebeurt het dat we ons op een plaats bevinden en met iets bezig zijn, terwijl we ons plots menen te realiseren al eens eerder op dezelfde plaats met precies hetzelfde bezig te zijn geweest, dus ook met ons dit af te vragen. Het lijkt dan of de werkelijkheid discontinu of onderbroken is geweest en we weten niet goed waar we zijn geweest, al hebben we de indruk van ver te komen.
We menen iets vergeten te zijn en we weten niet of we daar blij moeten om zijn of treurig.
We voelen ons dan proefkonijnen in een groot experiment waarvan de zin ons ontsnapt.


(30 mei 1986)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten